zondag 7 december 2014

een reconstructie (vervolg)

(31) le sud

Ik stap uit de auto. Ik, dat wil zeggen zestig kilo botten en vlees en vijfentwintig kilo rugzak. Ik ben, dat is geloof ik het minste wat ik nu over dat moment zeggen kan, opgelucht, uitgewaaid, dooreengeschud, na vier uur adrenaline in een puinhoop veranderd, en had de heiligen van de dorpjes waar de Mehari als een schicht passeerde onverwijld op m'n blote knieën bedankt als ik gelovig geweest was tenminste. Tweehonderdvijftig kilometer aan een gemiddelde snelheid van 120 km per uur gaat in de kleren zitten.(1) Ik bedank de gastheer voor de fortuinlijke rit. Het is ook allemaal best onwaarschijnlijk, amper een ogenblik eerder stond ik ter hoogte van Figeac aan een kruispunt, ergens in het Centraal Massief, zonder ander perspectief dan een lamme dag aan de intussen sinds maanden vertrouwde wegrand. Opgelucht stap ik uit het autootje, snuif het parfum van de Meditterane zee die in de straten van Montpellier hangt.(2) Ik gord de rugzak om, wuif naar de bestuurder van de Mehari, besef dat ik met wat geluk tegen de avond aan misschien in Aix-en-Provence ben.(3) Het geïndustrialiseerde landschap is een tegenvaller. Ik bevind me niet in het landschap natuurlijk maar aan de rand van een belangrijke weg, die naar Nîmes, met mercantiele nederzettingen aan beide randen van het wegdek. Een dubbelzinnig, onfatsoenlijk landschap, weinig meer dan een variant op de lintbebouwing die ze in het noorden hebben.(4) Misschien had ik van het landschap de brandende verf van Van Gogh verwacht, de romantiek van een landschap zonder het industriële sadomasochisme, maar daar is helaas helemaal niets van. Het terrein is zo desolaat dat ik me blindelings over Nîmes naar Avignon spoed.(5) Ik beland niet in Avignon maar in Aix-en-Provence, waar Solange woont die gezegd had dat ik wanneer ik maar wou bij haar langskomen kon. Het is laat op de avond. Het duistert al. Ik stap naar de noordelijke rand van Aix, voorbij een spoorweg en het goederenstation, beland in een buitenkwartier, een auto komt naar de wegrand, aan het stuur een homosexueel die me uitnodigt om met hem mee te rijden. In Griekenland had hij sex met jongens gehad. Je kan toch net zo goed alles geprobeerd hebben, probeert hij. Ik leg hem uit dat ik een afspraak heb met iemand die aan de noordelijke rand van Aix woont. Vervelend, maar zo is het wel. We rijden. Het baantje gaat in publieke duisternis en de persoon aan het stuur lijkt niet meteen van plan om er het bijltje bij neer te gooien, tot hij opeens toch afremt en me er uitgooit. Ik krabbel overeind, stap naar een resto. Daar kunnen ze me niet helpen. Iemand neemt me mee terug richting Aix. Net voor we de rand van Aix bereiken, stap ik uit de auto. Hier, ergens aan die noordelijk rand, woont Solange. Ik stap over het asfalt van een wegje tussen bosjes en struiken. In het donker is geen reet te zien. Er is het gesnater van eenden en een meertje. Besluiteloos stap ik over het asfalt. Links van de weg is een kuil. Ik stap over de wegrand in de kuil, open de rugzak. Misschien bevind ik me in een gracht maar dat weet ik niet. Ik schuif in de slaapzak, lig naar het bladerdak te kijken. Het donkere plekje bevalt me. Niet zo heel erg veel later komt een auto langszij die tot stilstand komt vlak bij de plek waar ik lig. Iemand stapt uit de auto, opent een hek. Er zijn geen stemmen, alleen het geluid van een auto die voorbij het hek over nog een weg rijdt. Ook aan de andere zijde van het duister is een weg en ik heb het naar m'n zin, in het duister aan de wegrand. Ik slaap al, of bijna, en adders zijn er niet.

(1) Via de weg, lees ik op nl.afstand.org, bedraagt de afstand van Figeac naar Montpellier 239 kilometer. De reistijd wordt geschat op 2 uur 54 min. De route gaat idealiter over Rodez en Millau. Jaren later reed ik in één dag van Madrid naar Parijs. In een Porsche? Nee. Goeie vraag. Nee, niet in een Porsche. Aan het stuur van een Renault. Jaartal: 2009. Dag: 1 januari. Wat anders heeft een mens te doen op zo'n eerste dag van het jaar. Tussen Madrid en Barcelona is er bovendien een verrukkelijk traject. De afstand tot Parijs bedroeg 1742 kilometer. Ik strandde 140km ten zuiden van Parijs, net voorbij de Morvan, op een van die plekken waar Julio Cortazar en Carol Dunlop tijdens de vroege zomer van 1982 gewoond hadden, aan de andere oever van de autoweg. Het sneeuwde. Na veertien uur aan een stuk door over de autoweg gebold te hebben, aan een gemiddelde snelheid van 120 kilometer per uur, was de energie om naar Parijs door te stomen op. 1600 kilometer, het kroop in de kleren. 1600 is van Gent naar Berlijn en meteen dezelfde dag terug naar Gent, wat exact genomen op 1556 kilometer komt. Gent-Krakau biedt 1300, Gent-Minsk 1800 kilometer. Ik herinner me niet waarom ik het deed. Ik heb wel vaker voor de grap opgemerkt dat ik zo op een diefje naar Vladivostok rijd, niet meer dan 11.600km ten slotte, en dat ik daar niet eens een week voor nodig heb. In 1974, vier jaar voor de reis naar Parijs, deed ik 350km op een aftandse fiets, voor een meisje. Dezelfde inspanning had me in één dag van Torhout naar Fontainebleau gebracht kunnen hebben. Afstand is relatief. De afstand tussen elk denkbaar gegeven x en elk ander denkbaar gegeven y is sinds prehistorische tijden min of meer dezelfde. Eén afstand is niet bij te benen: de tijd die het nam. De afstand tussen x en y is altijd min of meer hetzelfde. De tijd, laten we dit element z noemen, is nooit of zelden hetzelfde. Twee vluchten van Zaventem naar Berlijn bieden min of meer gelijke coëfficiënten, de afstand is identiek, de tijdsduur navenant, maar kunnen om meerdere redenen niet op dezelfde manier herinnerd worden, bieden om meerdere redenen niet dezelfde gegevens, bieden wel dezelfde afstand, niet dezelfde tijd, niet dezelfde invulling van afstand en tijd. Het element tijd heeft alle gegevens zo nadrukkelijk bepaald, dat de rit van Figeac naar Montpellier zelfs één jaar na die eerste rit van Figeac naar Montpellier, in een witte Citroën Mehari, een andere afstand biedt, ook als exact hetzelfde parcours gevolgd wordt. Zelfs met exact dezelfde linkse intellectueel aan het stuur van de Citroën Mehari had het een andere afstand opgeleverd.
(2) Recent cartografisch onderzoek /met leesbril over de guide Michelin gebogen zittend, snuffel ik aan alle herkenbare of min of meer herkenbare gegevens die ik op bladzijde 302 en bladzijde 303 aantref, een streek, globaal genomen, die als Herault bekend staat/ geeft aan (suggereert) dat ik niet in Montpellier uit de Mehari stap, om de verre van overtollige reden dat de bestuurder van de Mehari weet dat zijn reisdoel niet met het mijne samenvalt: hij rijdt naar Montpellier, zuidelijk, vlak bij la Golfe d'Aigues-Mortes, waar het resort van La Grande-Motte nog gebouwd moet worden, het verzoek van Brassens is bekend maar in 1977 is hij om een andere reden in Sète, en aan Cap d'Agde is het naaktstrand nog lang niet wat het later werd - ik wil naar Aix. Ter hoogte van Alès is een route naar Nîmes. Ook in het meer zuidelijk gelegen Ganges is een route naar Nîmes. Ook in het nog zuidelijker gelegen Montpellier is een route naar Nîmes. Montpellier is geen omweg, de route biedt meer mogelijkheden dan beide andere opties.
(3) In 1986, negen jaar later, ben ik opnieuw in Aix-en-Provence, een ander Aix-en-Provence, ik stap naar Le Mont Saint-Victoire, de berg van Cézanne, nadat ik in Toledo voor een van de werken van El Greco stond. Ik ben er berooid aan toe, heb geen geld bij, overnacht in het struikgewas op een rondpunt.
(4) Wat me bij de eerste aanblik heel erg tegenviel: de uitwerpselen van mercantiele logica. Aan alle invals- en uitvalswegen stonden industriële nederzettingen die het landschap zo bepaalden dat het nietig en te verwaarlozen leek. Wat wie ook van het zuiden verwacht kon hebben, was verwoest. Met elke nieuwe rondgang in het zuiden was de verwoesting nog brutaler. De verwoesting promootte zichzelf. Aan de wegrand trof ik een bedrijfje dat graafmachines sleet, op een andere plek iemand die het in zijn hoofd had gehaald om replica's van nimfen en saters te maken, een bandencentrale, een Citroën garage met de nieuwste edities, een vleesverwerkingsbedrijf, uit de hand gelopen hobby's die zich het karakter van nijverheid aangemeten hadden. Deze bedrijven bevonden zich uiteraard bij voorkeur vlak bij de departementale weg. Voor elk van deze bedrijven waren hectaren landschap gesloopt. Met elke nieuwe rondgang stelde ik nog grotere vernietiging vast. Het industriële vermaak, wat op de meest afgelegen plekken in de Stille Oceaan alles met de grond gelijk gemaakt had, met graafmachines die naar erts en geld dolven, had ook het zuidelijke bekken van Frankrijk aangetast. Tegenwoordig vind ik het een onaangename streek waar je tussen het pluimriet door de hele tijd door tegen woeker en brutaliteit aankijkt.
(5) Woeker en industrie hebben het zuiden van Frankrijk kapot gemaakt. Het was al kapot toen ik in 1977 voor het eerst in de buurt van Nîmes aan de rand van een autoweg stond en reikhalzend keek naar de auto's die langszij kwamen, wat me toen ik me later een van die momenten aan de wegrand herinnerde aan het begin van La voie lactée van Bunuel denken deed, net zo exact als in de film van Bunuel, met dat verschil dat de Franse wegen tien jaar na de film van Bunuel aan de woeker van industrie en kleinhandel ten prooi gevallen waren, van de vele plekken die er eind jaren zestig nog wel geweest waren bleef eind jaren zeventig amper iets en nog eens zoveel jaren later niets. Industrie en kleinhandel had het territorium ingepalmd. Aan een onschuldig ogende plek stond de mededeling: bouwgrond. Aan de buitenrand van pittoreske stadjes rees het desembeton rechthoekig van een commerciële negorij die zich overal in Frankrijk, niet alleen in Frankrijk natuurlijk, aan de buitenrand van al of niet pittoreske plekken vestigde. Met het beton werd na verloop van tijd als noodzakelijk gezien om uit te zoeken wat van het pittoreske gebleven was. In Torhout, waar ik vandaan kom, hebben ze nu nog, aan de weg naar Oostende, een estaminet, het enige oude bouwsel in een woeker van glas en beton en overbodige bedrijvigheden.

Geen opmerkingen: