vrijdag 26 augustus 2016

nacht

Aan de hoek met het Indische restaurant is een groepje luidruchtige Afrikanen met drie meisjes bezig. Op het plein onder de bomen zijn alle terrassen dicht, het is flink na middernacht, op één enkel terras na waar zes tafels zitten. De waard, een grote en brede jongen met bruine huidskleur, kuiert tussen de groepjes. Dorre bladeren hebben het op een akkoordje gegooid. Ze willen niet moeilijk doen. In het harde zonlicht was het ze opeens teveel geworden, vermoed ik. In de Sierra de Màlaga herinner ik me dagen met zo'n loodzware hitte, eind juli, begin augustus, dat ik niet langer tot denken in staat bleek, geen notities bijhield, het autootje over een bochtige weg door het hoogland stuurde tot we bij de tent van een boer uit Cordoba belandden die in die tent watermeloenen sleet - midden de Sierra, op een onvergetelijk hete dag, met alleen het wegje, een tweesprong, schrale glooiingen en rotsbulten hoog boven het areaal, en zoals later bleek ook nog een garage en een door het woeste zonlicht aangevreten behuizing aan de korrelige rand van een schaalvormige kom in het landschap - watermeloenen die in een brede, stilgevallen stroom met het hoogste punt bijna tot het dekzeil reikten. De aanblik van die enorme hoeveelheid watermeloenen, in een hitte die vermorzelend boven de Sierra hing, overrompelde ons, alsof we opeens, onvoorbereid, voor een replica van het Isenheimer altaar stonden, zonder de brochure die ons uitgelegd had kunnen hebben wat ons net in die tent te wachten stond. Grünewald of Sebald, tot wie of wat verhoudt zich zo'n moment, een moment dat lui boven zichzelf uitsteekt; met één houw klieft de tuinder een van de enorme meloenen, een meloen die hierdoor opeens nog groter is dan de eerste aanblik bood.
Geroezemoes vloeit heen en weer over het terras. Een volstrekt overbodig verkeersbord licht op in het oranje knipperlicht van twee verkeerslichten, vlak bij een van de hoeken van het plein, die net zo goed volstrekt overbodig zijn. Aan twee keer per seconde licht het verbodsteken op, zonder meer betekenis dan het overbodige failliet.

Van alle boetes is de parkeerboete de smerigste. De parkeerambtenaren die aangesteld werden om de overtreding vast te stellen en uit te voeren, vaak jongens en meisjes zonder ander diploma, sluipen als ratten over het voetpad, zich over het voetpad slepende drollen die je vooral vermijden moet. De smerige teneur van het parkeerbedrijf is eigenlijk ook wel makkelijk uit dat sleperige masochisme af te leiden. Wie aan het parkeerbedrijf belandt is zo'n sukkel dat hij of zij het bij voorkeur niet weten wil. In een vilbeluik zijn ze beter af.

De uitbater begint de stoelen en tafels weg te ruimen. Ik ken het fenomeen. Het doet me om een of andere reden aan Robbe-Grillet denken en Les gommes; met elke tafel verovert hij terrein op het uitzichtloze verre moment dat de keet dicht kan.
Die voorlopig nog steeds onontwarbare kruinen en toch de eerste zin van Les yeux bleus cheveux noirs, en het openslaan van het plein op net die bladzijde, déjà, étalé devant la ville, baies et vitres ouvertes, de gesprekken onder de dikke boomkruinen, Duras, springerige muziek. Een late auto komt voorlangs. Onder de bomen op het plein is geen beweging.

Stel je voor, zegt een van de jongens, je gaat slapen en dan word je wakker en lig je in een kamer in Warschau.

Geen opmerkingen: