‘Het is haast een axioma, dat als een verhaal
begint met de woorden ‘Er was eens...’ het daarop volgende er juist helemaal
niet was en nooit ergens is geweest.’
Willem Frederik Hermans, Eerste zinnen
van romans; Mondelinge mededelingen, blz. 64
Er was eens een dagboekschrijver. Met als tweede zin niemand wist wie hij was, of niemand
wist wie zij was (al had er dan misschien schrijfster moeten staan), kom ik
weliswaar aardig snel uit de startblokken maar als lezer van wat ik schrijf (en
in bijna alle gevallen is de auteur de eerste lezer) heb ik weinig ratio aan
zo’n tweede zin. Een sprookje begint, golven spoelen over de amper boven de
oceaan uitstekende stranden van het onbewoonde eiland, waar de dagboekschrijver
aan een klein, uit wrakhout ineengeflanst tafeltje zit onder een tropische zon
die z’n kokkel gaar kookt. Met de schrijfmachine heeft zij het voor hem tot dan
belangrijkste instrument van de twintigste eeuw uit de schipbreuk weten te
redden, zonder papier evenwel is hij er weinig mee. Het had een reden gehad,
beseft zij, dat zelfs bewoonde eilandjes in de grote oceaan geen literatuur van
betekenis voortgebracht hebben.
Hij kleedt zich uit, ligt naakt op het strand van het onbewoonde eiland, ver op
zee is de vlucht van een kreeftskeerkringvogel. Golven rollen over het
strandje. De eerste zin van een moment.
woensdag 22 juli 2015
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten