Dat het ooit zou sneeuwen, daaraan had niemand zich verwacht, op Christmas Island, dat het op Christmas Island ooit sneeuwen zou. Het weerstation had er sinds meer dan een eeuw nooit sneeuw te voorspellen, wel hevige buien, moessonregens, af en toe een orkaan. Tot een mierenstorm over het eiland kwam.
Christmas Island is een van de vijftig plekken die Schalansky te berde brengt in Atlas van afgelegen eilanden.(1) Ze vertelt over de krabben en over de gele, gekke mier. 'Elk jaar in november begeven honderdtwintig miljoen geslachtsrijpe krabben zich op weg naar zee,' schrijft ze.(2) 'Een rood tapijt breidt zich uit over het eiland. Met duizenden pasjes krabbelen ze over asfalt en drempels, klimmen over muren en rotswanden, ---' Schalansky is nooit op Christmas Island geweest, maar weet waarover ze schrijft. In de tropen heb je krabben en kreeften die niet in de oceaan wonen en in bomen klimmen. Die krabben of kreeften komen inderdaad op Christmas Island voor, komen op een of andere manier eerst en vooral op Christmas voor, en worden net op Christmas Island in aantal overklast door de rode krab.(3)
Tot ver in de negentiende eeuw waren er geen al of niet verharde wegen op Christmas Island, muren evenmin. Van de gekke mier of Anoplolepsis gracilipes, toen die muren en die al of niet verharde wegen er opeens wel waren, had niemand gehoord. De mens had lange tijd geen trek gehad in die onbewoonde, met tropisch woud begroeide vulkaanbult, zij het ook alleen maar omdat niemand wist hoe je er aan land komen moest. De gekke mieren evenmin.
Schalansky vermeldt dat de eerste superkolonie van gekke catwalkmieren, die als gekken wriemelen en kronkelen zodra het habitat verstoord wordt, in 1989 ontdekt werd. Daarvoor hadden ze er misschien wel al gele, gekken mieren gehad, maar niet in kolonies van maar liefst tweehonderd tot driehonderd koninginnen, een fenomeen dat zich tot op heden alleen op Christmas Island voordeed. De Anoplolepsis gracilipes, waarvan niet 100% zeker is waar hij vandaan komt, onderzoekers vermoeden dat de soort aanvankelijk alleen in Afrika voorkwam, heeft grote delen van het zuidelijk halfrond gekoloniseerd, van Mauritius tot Naura, en komt intussen ook voor in Zuid- en Noord-Amerika. Maar laten we niet op de feiten vooruitlopen.
Toen William Mynors, kapitein ter lange omvaart, in 1643 op weg was naar de Kokoseilanden, of misschien net van de Kokoseilanden op weg naar een haven op Sumatra of Java, kwam hij door stevige winden uit koers gedreven op 25 december 1643 vlak bij een op het eerste zicht onbewoond eiland, dat hij, om het niet al te ingewikkeld te maken, Christmas Island noemde, de met steile kliffen uit de Indische oceaan oprijzende top van een vierduizend meter hoge onderzeese berg.(4) Ze gingen niet aan land, wat ze in de achttiende eeuw, lang na het uitsterven van de dodo, evenmin zouden doen. In 1668 bestudeerde William Dampier de kustlijn van Christmas Island, dat reeds begin zeventiende eeuw, voor het als Christmas Island bekend was komen te staan, op navigatiekaarten voortkwam. In 1718, het jaar waarin de witte aardappel Europa bereikt, New Orleans gesticht wordt en Zwartbaard in een vuurgevecht om het leven komt, schreef een zekere Beeckman over het eiland. Net als Mynors en Dampier ging hij niet aan land, wat door de hoge kliffen de facto onmogelijk leek, en flora en fauna van het eiland bleven onbekend. Een eeuw later ging Darwin er evenmin aan land. Pas in 1857, veertig jaar na de slag bij Waterloo, ondernam de bemanning van een schip dat onder Britse vlag voer een poging om het eiland te verkennen. Vijftien jaar later belandde John Murray op het eiland. Murray, een bioloog uit Edinburgh die aan de Challenger Expeditie deelgenomen had, is de eerste die het eiland grondig onderzoekt. Krakatau bevindt zich 500 km noordwaarts. In 1887, tien jaar na Murray en één jaar na het hachelijke avontuur van Elio Modigliani op Nias Salatan, landt John Maclear op Christmas Island. De meest noordelijke kust, waar nu het als zodanig bekend staande The Settlement is, is toegankelijker dan de door kliffen gedomineerde oost-, west- en zuidkust. Hij sticht er een nederzetting die hij Flying Fish Cove noemt en een alleen op dit eiland voorkomende rat wordt naar hem genoemd. Eén jaar later, in 1888, belanden Aldrich en Lister op het eiland. Ze blijven er tien dagen. Lister doet bodemonderzoek. Enkele van de specimina die hij verzamelt bevatten fosfaat. Prompt annexeert de Britse Kroon het eiland, wat op 6 juni 1888 gebeurt.
Het tot dan onbewoonde eiland wordt industrieterrein.
Tegenwoordig is er geen fosfaatwinning meer. De mijnen en aanlegplaatsen werden industrieel erfgoed en er zouden intussen vooral Chinezen wonen. Op een helling in het binnenland hebben ze een Chinese club en aan het meest noordoostelijke punt, vlak bij de kustlijn, een golfterrein. Op het eiland zouden ook uit Maleisië en Europa afkomstige mensen wonen. Er is een moskee waar ze met hun kont naar het oosten zitten. Terreinwagens rukken door het woud naar plekken die niet langer onbereikbaar zijn en Barry "Bazza" Hamilton heeft er een memorial, een sokkel van marmer met een vitrine waarin frisdrank te vinden is.
De gekke mier, Anoplolepsis gracilipes, met lange poten en heel erg lange antennes, het is niet de enige schubmier die aan dit soort bijzonderheden beantwoordt, zou het eiland eind jaren tachtig veroverd hebben. De soort werd in 1857 door F. Smith benoemd. Waar ze vandaan komt is niet bekend. Ze komt in het noorden van Australië voor, op tal van eilanden in het Indonesische archipel, in Zuid- en in Noord-Amerika. Het insect heeft de twijfelachtige status in de top honderd van gevaarlijke soorten te figureren, een lijst die sinds halve eeuwigheid aangevoerd wordt door homo sapiens. De gele mier is een dominante en schadelijke exoot die endemische ecosystemen verstoort en, voor zover bekend, met de homo sapiens als voorbeeld, allesverwoestend in andere ecosystemen doordringt.
Hoe belandt zo'n mier op een eiland dat zich 500 kilometer van de meest dichtbije kustlijn bevindt? Anoplolepsis gracilipes is gek op kaneel, op citrusvruchten, op koffiebonen en kokos en weet zich met succes te handhaven op plantages en in landbouwgebieden. De kokossen, de appeltjes van Oranje en de koffiebonen worden geplukt, verpakt, komen in kratten terecht en in een schuur met één tegen negen een kolonie gekke, gele mieren vlakbij. Onderzoek toonde aan dat zo'n mier in het houtwerk van een bekisting kan zitten, op de wielen van een truck of een legervoertuig, aan de buiten- of binnenzijde van een container, in de verpakking zelf, in de vrucht die verpakt wordt.
(1) Judith Schalansky publiceerde haar atlas van afgelegen eilanden in 2009, Büch van Eilanden het eerste deel in 1981. Song of Dodo van David Quammen werd in 1996 gepubliceerd. Song of Dodo behandelt eilandbiogeografie, in an Age of Extinctions, zoals de auteur aan de oorspronkelijke titel toevoegde. Het eiland wordt er één keer vermeld, bladzijde 387: 'Christmas Island, ten zuidwesten van Java, herbergt niet langer de buldograt, de Kapitein Maclears-rat of de muskusspitsmuis, die alle drie endemisch waren.' In Lost Land of the Dodo
van Anthony Cheke en Julian Hume, een editie uit 2008, komt David Quammen - die ook fictie schreef - niet voor, wel Carl Jones, die zich - toen Quammen hem op Mauritius ontmoette -
met de Falco punctatus bezighield, een torenvalk die alleen op
Mauritius voortkomt en op gegeven ogenblik, midden jaren zeventig, tot
een populatie van 5 specimen geslonken was.(2) Dertig jaar later telde de
soort 800 individuën, maar dat zou intussen toch weer geslonken zijn tot 400.
(2) Deskundigen schatten het noodzakelijke aantal om een soort gedurende langere periode een overlevingskans te gunnen, hoewel het aantal niet voor elke soort hetzelfde is, op 500. Zie David Quammen, Het lied van de dodo. Ondanks de spectaculaire remonte eind 20ste eeuw (van 5 naar 800 specimen) ziet het er op lange termijn voor Falco punctatus niet zo goed uit. De soort is met uitsterven bedreigd. De homo sapiens, de bevolkingsgroei van deze soort en het niets ontziende kapitalisme, zijn verantwoordelijk a rato van gemiddeld 100 procent. Er hoort dringend werk gemaakt te worden van een nieuw economisch model, maar dat wisten ze begin jaren zestig al. Het probleem met extinctie is een politiek probleem. Op politiek niveau is er geen consensus om de problemen aan te pakken. Politici modderen aan, parasitair, plooien zich naar de motieven van het kapitalistische model. Alleen het alternatieve model, dat van een economie die ook werkelijk op een gepast gebruik van middelen en goederen gebaseerd is, biedt het begin van een oplossing.
(3) De Christmas Island red crab, Gecarcoidea natalis, is een landkrab die alleen op Christmas Island voorkomt. De Coconut crab, Birgus latro, is een heremietkreeft, die ook als Robber crab en Palm thief bekend staat. Ze bereikt makkelijk een lengte van één meter en een gewicht van vier kilo, wat voor een dier met een uitwendig skelet zo ongeveer het maximum haalbare is. Zwemmen kunnen ze geen van beide. Merkwaardig vind ik is dat op een afgelegen eiland krabben en kreeften wonen die een afkeer van water hebben.
(4) Op. cit. , N° 64. Veel eilanden hebben een naam die ze aan een of andere toevalligheid te danken hebben. Of de plek voor de inheemse bevolking een naam had of niet, het werd genoemd naar de indringer die er steevast van uitging het ontdekt te hebben en het net zo vaak willekeurig een naam gaf. Met wat vertraging op het schip met Mynors aan boord hadden we het nu over New Eve Island gehad kunnen hebben. Met een kapitein met meer culturele bagage had het als Macbeth Island of Barometer Island bekend kunnen staan. De ons als zodanig in de maag gesplitste, roemruchte avonturen van Columbus en aanverwanten zijn een vergissing. Als een zwerm sprinkhanen schoven ze over de aardbol en vraten kaal wat er te vinden was.
donderdag 2 juli 2015
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten