woensdag 7 april 2010

woensdag 7 april

1. Wat tussen hoog- en laagtij over de gladde welving spoelt. De waterspiegel van het oog.

2. Eerste zinnen. Een boek openslaan, het eerst aanraken natuurlijk maar voor het overige niet stilstaan bij wat je er anders mee had kunnen doen, het openslaan op een willekeurige bladzijde, het is een late ochtend, de mannetjesmerel heeft net een van z'n adembenemend virtuoze aria's beëindigd, het arrangement is als steeds briljant, een overweldigende opeenvolging van arpeggio's, trillers en dissonanties, moleculair verbluffend, en in de stilte die daarop volgt, een stilte waarin geen spoor van dreiging waar te nemen valt, in de vaderlandse pers hadden ze het net die ochtend niet eens over het eind van de wereld gehad, druk bezig met het hysterisch becommentariëren van catastrofes en aanverwante gebeurtenissen hadden ze dat namelijk over het hoofd gezien, in die stilte tussen badkamer, gebed en broodrooster en bijna zonder het boek aan te raken sla ik het open op een bladzijde halverwege en lees een zin die dus de eerste is: En dat voorafgegaan door de prachtige scène waarin de baby nog gezond en vrolijk was en de jonge moeder met hem speelde - naar de deur ging, terugliep, van een afstandje een respectvolle buiging naar hem maakte, goedemorgen meneer Nikifor zei en dan naar hem toe holde om hem te knuffelen met een schreeuw van liefde. En in hetzelfde prachtige verhaal. De deur van dat verhaal staat op een kier.
In een van de tuinen torent een boomkruin bol van in zichzelf opgekrulde duizelingwekkend witte bladzijden boven het schrale, grauwe areaal.

Geen opmerkingen: