woensdag 5 augustus 2015

woensdag 5 augustus

Vandaag ontvang ik van Kien te Nieuwegein Eenzaam, het tweede deel van Eilanden van Boudewijn Büch.
Vandaag stap ik over het, door een bouwfirma veroorzaakt, braakliggende terrein. Alle voetpadtuinen zijn weggehaald.
Hoewel ze mondhoeken heeft die als een slappe broek tot haar navel hangen, en net zo paffig en lomp is als een opgepompte dwergeend, staat het ballorige buurvrouwtje aan de overzijde van het wegdek glunderend, ik mag wel zeggen met, potverdraaid, met dolle pret, sterker, met de van melodramatische hoogspanning bol staande kennersblik van een Rubenskenner, naar de door haar zo bewonderde ravage te kijken. Al de voetpadtuinen die zij zo haatte, waar ze van tijd en stond meedogenloos en weloverwogen, een Danteske diva waardig, takjes brak, bloemhoofdjes liefkozend tot warmoes neep en die ene druivelaar zo op de zenuwen werkte dat hij vanzelf verdorde, dit alles, door regularisatie-ijver tot uitwerpsel gereduceerde tijdgenoot, aanschouwde zij alsof het haar de idylle van een gigantisch hondentoilet bood, waarin zij, als ze gedurfd had tenminste, eerst en vooral zelf naar achter zou zijn gegaan. Poept zij wel voldoende, vroeg ik me af, of is 't kontgat geen gat maar een ventiel dat spijkerhard tussen billen als in vet ontplofte suikerspinnen vast kwam te zitten.
Mooi was het, vond ik, hoe zij daar stond met van dolle pret blozend en brakend faeces, opgetild bijna, zo leek het, boven het zich overal om haar heen door de zwaartekracht van gulzige graafmachines verpletterde en, want immers is niet alles twee, pittoreske landschap. In bovenzintuiglijke zin dan, vermoed ik. Want zelfs een zo ver reikende vreugde kan niet alles hebben. Altoos maar zonder spoed knaagt het legioen van nieuw en oud chagrijn.
Het is eenzelfde tristesse, o potsierlijke lezer, die de eilanden aandeed, o, o, mijn zo welwillend van de pot gerukte lezer, eilanden, i- en e- en -o, stip van eind tot begin van elke eeuw, er moest en zou gebouwd worden, immers, wetten ouder dan die van de witte, of zelfs die van de gouden gids, hadden het zo bepaald, dat er ontgonnen zou worden en wel in een zo volstrekt buitenissige carambole van boerse, platte dijenkletserij dat wat ontgonnen werd, of, met andere woorden, wat het was of wat het kon worden, wat zonder twijfel een en hetzelfde is, een niet langer met woorden maar hoogstens nog met slierten en krullen van nullen aanbeden schoonheid bood.

Eind vorige eeuw werd op een atol in de Indische oceaan een autosnelweg aangelegd. Het amuseert me en het verbaast me niet, dat Büch op dit eiland rondliep, zich niet tevreden stelde met het vaststellen van eenvoudige vaststellingen, en tegelijk niet weten kon dat het meest zuidwestelijke deel van het atol een autosnelweg zou worden waarover met kokosmelk volgepropte trucks van het zuidelijke naar het noordelijke punt zouden rijden over een afstand van niet eens 6 kilometer.

Geen opmerkingen: