M'n lief, antwoordt Sofie op de vraag of ze een huisdier heeft, heeft twee goudvissen. Twee goudvissen heeft haar lief.
Scramble en Eggs heten ze, de goudvissen van het lief van Sofie. Scramble en Eggs.
Twee goudvissen in een jote plastiekbak. In een jote plastiekbak.
Niet in een bokaal maar in een jote plastiekbak, daar heeft Sofie voor gezorgd. Toen zij en haar lief gingen samenwonen, heeft zij de goudvissen in die jote plastiekbak gestopt.(1)
Ijsland, zegt ze, ik wil naar Ijsland. Van waar ze wel al geweest is, is vooral Peru bijgebleven. Zestien jaar was ze en ze bleven er een maand. Het zat zo. Haar ouders hadden vrienden en de dame was een Peruaanse. Uit Aripica was ze. Op veel plekken had je op te letten waar je liep of waar je niet liep. Soms bleek alleen op straat gevaarlijk, een andere keer was het dat niet. Van alle steden die ze daar toen deden is vooral Aripica haar bijgebleven. De witte gebouwen van Aripica. Lima daarentegen herinnert zij zich als vuil en smerig. Boven Lima hing een smerige smog.(2)
Ze reden naar Machu Pichu en wandelden met een meisje dat in een bergdorp woonde door een enorme canyon.
Een favoriete schrijver heeft ze niet. Ze leest hoogst zelden. Lezen ligt haar niet. En het walgelijkste wat zij zich herinnert: een lepel room. Wat ze benadrukt door het volgende toe te voegen: pure room.
(1) Twee kleintjes of één grote, vroeg een moeder aan het kind. Eén jote, zei het kind.
(2) Over alle steden waar ook ter wereld hangt een smerige, vieze smog. Dat zou naar verluidt met Jespers te maken hebben. Jespers, Jespers, met Jespers? Met Jespers.
zaterdag 11 april 2015
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten