woensdag 30 september 2015

dinsdag 29 september

Transcriptie van Sunday 29 September, The Virginia Woolf Diary volume 5; Penguin Books, 1982; p. 325-326, SEPTEMBER 1940.

1

Een graafmachine was vlak naast het huis met enorm geweld zandhopen aan het verplaatsen, gisteren, op een manier die me later, toen ik over het opengebroken wegdek naar de niet eens voorbij de graafwerken geparkeerde auto stapte, vrolijk en elegant voorkwam, zodat ik de persoon die hoog en bijzonder welgemutst aan de stuurknuppel van de machine zat sympathiek begon te vinden, misschien ook wel omdat hij telkens weer met telescopisch gestuurde precisie vrolijk naar me omkijkt, niet één keer overslaat, iemand die ongetwijfeld net zo goed weet dat - op Bol na - alle buurtbewoners de graafwerken vervloeken, dus niet alleen omdat hij en de andere personeelsleden van het bouwbedrijf reeds om halfzeven 's ochtends bedrijvig over het terrein heen en weer stappen en niet alleen het wegdek maar ook de remslaap met grove uithalen van elektrisch aangedreven apparatuur uiteen rijten. Iemand die sinds z'n achttiende aan zo'n stuurknuppel zit, weet niet alleen de premisse maar ook de consequenties van het gedoe haarfijn in te schatten.
Ik lag in een naakte krul, was zonder dat ik het door had wakker geworden. Op straat was het zuinige geluid van wat een truweel leek. Opgelucht lag ik gedurende enige tijd naar dit nieuwe geluid te luisteren, niet luider dan het voorbeeldige, spoorloze heen en weer hollen van een hond, niet luider dan het hierop voorbereide geluid van een enveloppe, niet veel luider dan het vallen van een blad, niet veel luider dan het slaken van een zucht, niet luider dan het bed en toch meer aanwezig dan de vlooien en het getik, vruchteloos, van de oude wekker. De graafmachine bleek zich voorbij de bocht in de weg te bevinden, gulzig om zich heen bijtend. Zand braakte uit de brede bek. Verstoord stond iemand die ik niet ken naar een heg te kijken, terwijl ik over het gebeente reed van wat van de weg gebleven was. De graafmachine had de papieren van een mij tot dan onbekend persoon bereikt, die verweesd stond te kijken naar de resten van het terrein. Eén straat verderop droop herfst uit het bladerdak van een mij onbekende boom. Opeens leek alles helder. De duiven, een stoep, het koude licht.

2

Ik ging er van uit dat ik op het braakliggende terrein vlak voor het huis, wat naar me voorkwam uit het als ontbijt geserveerde recital af te leiden was geweest, twee al of niet in grijze of blauwe kiel uitgedoste gastarbeiders aantreffen zou die zich op een bijna zedige manier met het voetpad bezighielden, de grijze klinkers een voor een in het wakke rijnzand drukten, zich met grote precisie met de lengte en de breedte van het voetpad bezighielden en zo in dat voor iedereen zo belangrijke werk opgingen dat ze geen tijd namen om elkaar te berichten over wat ze een dag eerder op televisie gezien hadden, en dat ik er geen buren aantreffen zou. De dikke, bolronde dame van huisnummer 178 zou ongetwijfeld pas na de middag, rond een uur of vier, met de haar ter beschikking gestelde honden over het braakliggende terrein naar de spoorwegbrug stappen. Ik sloeg de bladzijde om, had de voordeur geopend, keek naar een scheut van de rozelaar. Van de gastarbeiders stonden er twee net voor de bocht naar een kuil te kijken. In de zwarte schoudertas had ik niet alleen de laptop, ook het nagelaten werk van Robberechts en Hotelmens van Joseph Roth. 's Ochtends vroeg, hoewel zo'n ochtend meestal toch uitloopt en na verloop van tijd zonlicht tovert op wat te familiair is om het te benoemen, neem ik geen tijd voor lezen in bed. De dag met een bladzijde uit Roth beginnen komt me heel erg aangenaam voor, maar wat op het voetpad gebeurt, en wat daar vandaag gebeurde, biedt weinig tot geen tijd om een bladzijde uit het nagelaten werk van Roth en Robberechts belangrijk te vinden. Alleen het liturgische geluid van een domme, uit baksteen opgetrokken kerk had het ontbijt verstoord kunnen hebben, net voor ik in het trappenhuis naar de werkkamer stap, een sigaret opsteek, een streep haal door wat ik gedaan had kunnen hebben, naar het doek staar, thee drinkend door het zomerverblijf stap, aan m'n gat krab, voor de schrijfmachine plaatsneem en zonder me er in vast te bijten lees wat ik gisteren geschreven heb.
Van de gebruikelijke handelingen, een half uur later, is er eerst en vooral het woonerf.

Geen opmerkingen: