Transcriptie van Monday 8 September, The Virginia Woolf Diary volume 3; Penguin Books, 1982; p. 317-318, SEPTEMBER 1930.
Rond halfzeven begint het. Vroege ochtend. In lichte sluimer lig ik naar het plafond te kijken. Ik heb een roman gedroomd die ik intussen vergeten ben, ga op m'n rug liggen in de flarden van het meesterwerk, staar naar het plafond. In een van de voetnoten, net voor ik wakker word, stap ik naakt naar de oever van een traag stromende en brede rivier. Ook de dame met wie ik verkering zou hebben, niets wijst op het tegendeel, is naakt. Stemmen glijden over de rivier. Een ogenblik later lig ik naar het gewoel van een graafmachine te luisteren. Ik draai me om, trek het donsdeken aan, hoor hoe een graafmachine grote stukken uit het wegdek hapt. In 1921, het geboortejaar van onder andere Raveel, zouden ze in Amerika de eerste Miss verkiezing gehad hebben. Net vandaag worden in de Football League de eerste zes wedstrijden afgewerkt en vindt Drew de Scotch kleefband uit. Het is de geboortedag van Alfred Jarry en Peter Sellers. Suf graaf ik m'n kop in het hoofdkussen. Godverdomme. Zouden ze op z'n minst niet eerst en vooral wat zachter aan de dag kunnen beginnen. Wat onbeleefd om pal voor mijn deur om zeven uur 's ochtends naar de stoffelijke resten van Watteeuw te speuren. Ik ben niet in de achttiende eeuw wakker geworden, niet in de vierentwintigste, het is als gebruikelijk geen andere dag en dezelfde kale, lamme kop, die ik eerst linksop, dan rechtsop draai in een bij voorbaat zinloze poging om de herrie op straat te verdoven met wat bleef van de vodden van een taaie nacht. Ik kruip naar de slaapkamerdeur, kruip overeind, waggel door de smalle doorgang en sta een ogenblik later in het atelier naar een schilderij te kijken. Ik kijk niet naar het doek. Ik kijk naar iets dat zich tussen het doek en m'n blik bevindt, iets dat zich daar bevindt en sluimert in de dingen op het tafelblad.
Een kop groene thee. Meer hoeft niet, voorlopig. Ik stap heen en weer in het atelier, steek een sigaret op, duw een penseel in de grijze drab en begin stroken op het doek aan te brengen, beverige, slaperige stroken, een grijze damp. Het neemt een half uur. Uitgewist sta ik voor het doek en betreed een dimensie die ik niet eerder gezien had. Het grijze, olierijke drab heeft de kleuren die het had gedoofd, het doek is in een dier veranderd. Ik neem atrament en wit en klieder. Wat ik kliederen noem, is het begin van het lezen van het doek, de eerste bladzijden van het doek, waarbij ik zoek naar het verband tussen de grijswaarden en het licht-donkercontrast. Discutabel.
Ik schrap rijden naar het containerpark, zet een tweede versie van hetzelfde schilderij op. De tweede versie heeft lossere pols, formuleert een kritiek en een antwoord op de eerste.
dinsdag 8 september 2015
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten