Strontweer. Ge zoudt er geen hond doorjagen. Ge zoudt er Grepet niet eens doorjagen hoewel hij naar het schijnt graag in de regen loopt, misschien omdat hem dat het gevoel geeft dat hij dan in iets anders dan z'n eigen zeik rondtert. De Atlantische storing ratelt over het dak. Op het woonerf is niemand. Ook aan de brug: niemand. Aan het water: niemand. In een auto met gele nummerplaat, die aan het water geparkeerd stond, zat iemand het stadsplan door te nemen. 's Ochtends was het bij de buren een vrolijke boel geweest, er was muziek, er werd gezongen. Plotseling weerklonk een revolverschot. Opgelucht boog ik mij over het cijferwerk.
Aan het woonerf donderde het als een zak cement over me heen: vandaag komt er geen hond. Ik opende de poort, haalde opgelucht adem, gaf de afvalcontainer een duw richting woonerf. Met tegenzin rolde het gevaarte in een halve draaibeweging richting poort, wat ik corrigeerde door de schoenzool krachtig tegen het achterop blijvende hoekdeel te plaatsen. Terwijl de container eerst tegen de gesloten helft van de poort dreigde aan te botsen richtte het ding de voorsteven nu naar het openstaande deurpaneel als een stier geprikkeld en verblind door de bewegingen van de tegenpartij, eigenlijk hoefde ik niet meer te doen dan het weer een tik te geven en dan eventueel nog een tik - de beweging die het logge ding maakte telkens met een linke tegenbeweging corrigerend - maar ik had geen zin in dit spelletje, greep het bij het achtereind vast en duwde het gevaarte het woonerf op waar een koude en onaangename Atlantische storing me in het gezicht sloeg. Opgelucht betrad ik de hall. Het volstond om een aantal dingen te doen die ik al wel duizend keer eerder gedaan had - de lichten in de zaal en de neonsculptuur activeren; controleren hoe het zat met de boeken (of er soms niet eentje scheef ligt of zo); nagaan of de vloer niet geveegd hoorde te worden - zelfs al plaats je overal asbakken, honderdrieëndertig asbakken, duizend asbakken desnoods, dan nog merk je dat er altijd wel iemand is die dat over het hoofd ziet en puur uit verveling - of uit interesse misschien - de peuk achteloos weggooit (interesse, uiteraard, dat spreekt voor zich, want hoe interessant is het niet om in een woestijn die tot het einder vol asbakken volgepropt staat net dat ene plekje uit te zoeken waar je de peuk als het ware achteloos met de voetzool platdrukken kan, de onbeschrijfelijke opluchting die je dan te beurt valt). En dus, inderdaad, iemand. Ah! ha ha ha! Triomf! Ik raap de peuk op. Met de imbeciel die hier verantwoordelijk voor is zou ik het best wel eens over Descartes willen hebben. Maar Descartes, nee - onbekend - waar hangt die peukenwreter uit, - want, nu we het er over hebben, zegt u zelf, is een asbak niet per definitie louter hypothetisch? Ah! Hypothetisch. Maar, hypothetisch of niet, asbak hier, asbak daar, asbak overal! En dit dus werkelijk zonder het als een idioot over Descartes te hebben.
Met de peuk tussen duim en middenvinger stap ik achter het barmeubel door. Sporen duiden op de aanwezigheid van menselijke activiteit. Geschrokken deins ik achterwaarts... Op het woonerf zijn voetstappen te horen, iemand stevent in razende vaart op de croxruimte af. Het gaat razendsnel, er is geen tijd om hier over na te denken. Trouwens, wat deed het er toe. Onbegrijpelijk... onbegrijpelijk, volstrekt onbegrijpelijk... iemand betrad de croxruimte. Reeds staat hij in de deuropening. Regen klettert over het dak. In de savanne knabbelt het hertenjong op een takje. Koolhaas heeft plannen. Iemand plengt een traan.
zondag 9 maart 2008
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten