'Maar nu iets anders: ik weet niet of ooit een auteur de gedachte heeft uitgesproken dat het menselijk denken zonder herhaling niet mogelijk zou zijn. Ik bedoel dat het menselijk brein niet in staat zou zijn tot enige overwegingen als de stroom van indrukken waaraan dat brein blootstaat uitsluitend uit indrukken bestond die niets gemeen hadden.' Marius wil niet in Joegoeslavië wonen, Karel van het Reve, Verzameld werk 3, blz. 215.
Bladzijde 215. Dat doet me er aan denken dat x, een bekend persoon, op een keer glunderend opmerkte, ik had toen flink tegen mijn zin zo goed als elke dag met hem te maken, dat hij Nabokov's Butterflies in 3 dagen helemaal van begin tot eind uitgelezen had. Zonder Notes en Index een turf van 720 bladzijden. Hij meende dat dit ontegensprekelijk op een niet bij benadering in te schatten vorm van intelligentie wees, thans makkelijkheidshalve idiotie genoemd, toen, aangezien schrijver dezes er weinig tegen in te brengen had, genialiteit, daar pocht x nu eenmaal maar wat graag mee. Ik heb toen ongetwijfeld een en ander opgemerkt, hij antwoordde namelijk dat hij het boek diagonaal gelezen had, kortom drie dagen aan een stuk had hij, telkens hij daar wat tijd voor vond, amper gelezen bladzijden zitten omdraaien en dit zonder de minste twijfel alleen om als hij daar mee klaar zou zijn aan het eerste slachtoffer dat zich voordeed te kunnen mededelen dat hij het boek in 3 dagen helemaal van begin tot eind uitgelezen had, te weten aan een snelheid van 240 bladzijden per dag.
Bladzijde 217: 'Zeer populair is de opvatting, dat
grote kunstenaars grote psychologen zijn. De redenering is deze: ( ) Het zou
best kunnen wezen dat vele schrijvers juist, geconfronteerd met andere mensen,
tekortschieten in psychologisch inzicht. Je zou kunnen beweren dat juist een
gebrek aan toegang tot de medemens sommigen tot schrijver gemaakt heeft. Met
ontzaggelijke moeite scheppen zij een denkbeeldige
wereld waarmee zij contact hebben, terwijl anderen zich zonder moeite in de echte wereld bewegen.'
Ik koei zo maar een beetje. Dat herinnert me aan een
niet al te prettige episode die in 1977 plaatsvond, aan het eind van die zomer.
Ik verbleef toen in Frankrijk. Zowat iedereen die ik daarna leerde kennen, had
die zomer ook in Frankrijk doorgebracht, maar dat wist ik niet, wat overigens
niet betekent, denk ik, dat ik uit Frankrijk weggebleven was als ik het wel
geweten had. Eind augustus, na een trektocht waarbij ik eerst de Elzas, waar
het alleen maar regende, daarna Bretagne, waar ik Lorenz leerde kennen, iemand
uit Oostenrijk die ik twee jaar later nog eens ontmoeten zou, in Salzburg, en
een Bretoense jongedame die ons in haar 2cv met het Bretoense binnenland kennis
liet maken, we deden ook de noordkust, herinner ik me, waar de meeste
plaatsnamen op ec eindigen, en er was nog een reisgezel, een wat zwaarlijvige
jongen uit Montreal of Quebec, dan, na Bretagne, met Lorenz landinwaarts tot
Nantes, een handelsreiziger had ons meegenomen, net die avond was het de
verjaardag van z'n echtgenote en de jonge snaken die hij in z'n auto meenam had
die meneer als verjaardagscadeautje ingeschat, het waren, herinner ik me,
mensen zonder fatsoen, na Nantes ging het zuidwaarts, Lorenz spoorde of lifte
naar Parijs, en zo was ik dus op een boerderij beland, enkele weken later, ergens in het Centraal Massief, bij
een bejaard echtpaar waar een aardbeienboer me dropte enkele dagen nadat
iedereen die bij die Belgische aardbeienboer logeerde, twee Hollandse
jongedames en ik, met z'n allen op de dorpskermis waren langsgeweest, waar best
wat te beleven viel: in een tent tjokvol plaatselijke luitjes stonden we te
kijken naar een rij jongedames die een voor een uit de kleren gingen en het
mooie of in elk geval interessante was dat het leek alsof ze 't nooit eerder
gedaan hadden. Enkele dagen later zat ik bij dat bejaarde koppel. Ik sliep op
een sofa in de bestekamer onder een ossenoog. Omdat de druivenoogst op zich
liet wachten, had ik achter de veestapel aan te zitten. Ze legden me niet uit
hoe dat moest. Ik koeide zo maar een beetje. En het gekke was, ik wist niet wat
ik deed, ik liep met een stok achter die koebeesten aan en ze liepen zonder dat
ik het hen uit te leggen had allemaal de kant op waar ze, zonder dat ik er wat
tegen had kunnen inbrengen, verwacht werden. Mijn inbreng was volstrekt nihil.
Het enige waar ik op te letten had, was niet in de vlaai trappen.
Bladzijde 226. 'Interessanter dan het oordeel van de gediplomeerde
criticus is voor een literator vaak de reactie van een gemiddelde lezer, die op
het gebied van de letterkunde een leek is. Misschien is dat in muzikale zaken
ook zo? In dat geval zou de volgende mededeling interessant kunnen zijn. In de
loop der jaren ben ik gewend geraakt aan wat ik noem bioscoopmuziek - ter
begeleiding van natuurscènes, bloeiende Betuwe, rampen, lente in de Alpen etc.
Ik veronderstelde altijd dat die muziek speciaal voor die films gecomponeerd
werd. Daar ik alleen maar luister naar muziek van voor 1820 had ik nog nooit
iets van Mahler, Bruckner, Bartok, Janacek (ik laat de accenten weg, noot van
schrijver dezes: nvsd) of Smetana gehoord. Laatst heb ik eens serieus enkele
dingen van enkele dezer componisten beluisterd. Ik merkte tot mijn verbazing
dat ik die muziek allang kende uit de bioscoop.'
De fragmenten die ik citeerde waren geen van beide het fragment dat ik had willen citeren en ik was al helemaal niet van plan geweest om het over Nabokov's Butterflies en het Bretoense binnenland te hebben.
Hoe het precies zit hou ik voor een andere keer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten