woensdag 31 juli 2013

RE: ingewanden

Wat, jongens en meisjes, gaan we vandaag doen, op welk terrein zullen we dit keer,
zonder ook maar de minst bezwaarlijke vorm van deskundigheid na te streven, onwetend, imbeciel,
en als zodanig bij grote menigten van tal van andere imbecielen bekend, of niet bekend,
op welk terrein, meisjes, jongens, als u me tenminste het voordeel van een laatste twijfel gunt,
zo'n twijfeltje dat er wat achteraan bungelt, ooit geopperd door een of andere zielepoot,
een sukkel die niet met Derrida klaarkwam, nee hoor, geen filosofie, we gaan niet filosoferen,
Deleuze, Derrida, dat hebben we gisteren besproken, dacht ik, Boomsma,
daar heeft deze mevrouw hier haar familie mee omgebracht. Dus welk gebied had u willen hebben.
Volkerenmoord? Wat zwaar op de hand nu ze in Syrië nog altijd een albino als staatshoofd hebben.
Hiertoe opgeleid het wit konijn, albino, buigt, specialisatiegraad dissectie. Verdoof het dier,
rijt het vervolgens aan stukken. Jap! jap! jap! Dit, meisjes, zijn de ingewanden.
Luister nu eerst toch even. Stilte. Wat een onsmakelijke herrie. Eerst werd het dier verdoofd, toch.
O nee, nee, nee nee nee, dit was bepaald slechts hooguit het begin van bij nader toezicht
een wellicht nog wat bij te sturen - ratsj! joek! wham! - moreel delict: de centen, het vernuft.
Plof althans nu maar het ontleedmes met stompe dreun in de borstkas van het te ontleden ding.
Zoemp! whap! Zwoeg het ijzer zijwaarts tot de strot. He, ja, dat is gedurfd. In de hartstreek,
plof het daar. Reinig het mes, en als dat gebeurd is, schrijf op: of, voorrecht: zwijg.

RE: haarspeld

Majoor Wit? Majoor Wit is dood, mevrouw. De dame kijkt Black aan alsof ze niet weet wat hij met die woorden bedoeld had kunnen hebben. YVONNE, roept ze. Ze kijkt besluiteloos om zich heen, naar de sansevaria in het kale trapportaal, naar de trap waar ze gefilmd hebben. Het gladde zwart van de soldaat bevalt haar eigenlijk wel. Yvonne daagt niet op.
O ja, excuseert u me, zegt ze ten slotte, hoe maakt Majoor Wit het.
Niet zo best, mevrouw, zegt Black.
We hebben de hele dag naar een haarspeld zitten zoeken, zegt ze. Ze was niet van plan geweest om het hierover te hebben. Ze heeft geen idee waarom ze de in het gladde uniform van cavalerist uitgedoste neger met die informatie lastigvalt. Yvonne had ze omstreeks het middaguur voor het laatst gezien.
Waar die haarspeld gebleven is, vindt ze opeens zo belangrijk dat zij zich niet voorstellen kan dat er zonder die haarspeld nog wat anders mogelijk is. Black houdt zich aan de gebeurtenissen. De hevig geëmotioneerde gelaatstrekken, het tijdstip, de sanseveria in het kale trapportaal, alles benadrukt dat over Majoor Wit alleen nog wat verdunde dingen te zeggen zijn, waarbij vermeden moet worden om meer te zeggen over de haarspeld dan nodig geacht kan worden.
O, niet aangetaste lyriek... kam, haarspeld, en wat de dame hier op antwoorden zou... feiten! U buigt zich over deze feiten, Black, constructief, mededeelzaam, en dan wegwezen, vort.
Black neemt plaats op een van de banken op perron twaalf. De trein zou een half uur vertraging hebben. De voetstappen zijn niet die van Majoor Wit, maar het ritme, eigenlijk, is vrijwel identiek. Een nog te nemen beslissing.

dinsdag 30 juli

Een vlieg. Een heel erg vrouwelijke vlieg, mister, als u niet om de mening van een stuk onbenul verlegen zit. Zal ik haar een pootje reiken? Twee vliegen onbenul. Zij vlieg, ik vlieg.
Zal ik haar tonen dat het niet loont om wat anders dan een vlieg te zijn; en als zij dan zegt dat ik toch ook alleen maar wat anders ben. Zou zo'n vlieg de jij-vorm kennen? Ik vlieg, jij vlieg.
Wat schattig is ze. Een ogenblik eerder op het toetsenbord van de laptop neergestreken zit ze naar het blauwe scherm te staren, veelvuldig daar zij naar verluidt met duizend ogen kijkt.
Dan gaat het schatje vliegen tussen de duizelingwekkende hoogte van de dingen die ik haar bieden kon, dingen die heel wat kleiner lijken nu ze nog voor ik het gemerkt had kunnen hebben neerstrijkt op de dunne rand van wat haar geen noodlot biedt. Het noodlot van een vlieg? Mij niet bekend.
Tussen hier en daar zigzagt ze, van plek naar plek. Ik zou niet durven wat ze doet. Het is onbesuisd.

dinsdag 30 juli 2013

maandag 29 juli

Een nachtvlinder. Dan een flauw briesje. De vlier, die hoog boven het tuinareaal uittorent, gaat wiegen. In het dal is een geluid van auto's, veraf, dichtbij, het komt van de weg die de oever van de ringvaart volgt. Regendruppels. De bloempot kan als asbak dienen. Wolken drijven landinwaarts. Ogen blinken in het grauwe indigo. Katz. Wereldzeeën maken zich kenbaar aan de bestemmeling.

maandag 29 juli 2013

Kaplan

Kaplan, stoep, koffer. Zo begint het belabberde relaas van Otto Hauser. Bij menigeen die dit leest doen zich ongetwijfeld wat vragen voor, bijvoorbeeld Otto Hauser wie is dat. Zou de plek waar Kaplan zich bevindt terug te vinden zijn op Google maps? Wat zit er in de koffer? Of liever: wie. Het aan mootjes gehakte lichaam van Otto Hauser? Zeer plausibel. U leest, ook dit is evident, een volstrekt imbeciele kutroman. Of: U bent zopas aan het lezen van begonnen. Met een kutkoffer... Wacht even, zei ik kutroman? Een roman dus met vrouwelijke kenmerken. De labia minora van bijna tweehonderd bladzijden met een vijzel tot pulp vermorzeld. Wat staat die kutkaplan daar, met z'n kutkoffer, de kutlul, op het kutbordes van de kutinstelling waaruit hij na een kutbeslissing van een of andere kutdokter ontslagen werd. Bij Chandler weet je in zo'n geval doorgaans meteen of het regent of stormt hoewel de setting van zijn misdaadromans, San Diego, Los Angeles, heel af en toe Vegas, Frisco of nog zo'n nabij gelegen kutnegorij, zo goed als van begin tot eind door witheet zonlicht bestookt wordt, ruige nachten met tuig van de richel, kutnat borsthaar en ook altijd een wapen of een knuppel en de kutstreken van een betoverende kutgriet. De hero van Hauser's kuthallucinante miskleun moet het helaas met minder doen. Je staat natuurlijk niet elke dag op met een koffer en als je dan ook nog eens op het bordes van een psychiatrische inrichting blijkt te staan, kan je maar beter meteen je biezen pakken. Dat zou ik dan ook maar doen, als ik Kaplan was, resoluut die kutkoffer optillen en er naar de dichtsbijzijnde bushalte mee stappen. In dit stadium van de kutroman hoort de lezer eigenlijk niet te weten wat in de koffer zit. Kutvarkensgehakt, kutdameslingerie, vijftien exemplaren van de kutroman waarvan hij of zij zopas de eerste kutzin gelezen heeft, de lezer of lezeres is niet op de hoogte van dit soort bijzonderheden. Wat verwacht de lezer eigenlijk? Is dit gegeven niet de facto kutbelangrijk, hoort de auteur z'n kutschrijfsel niet met genadeloze kutprecisie op het kutverwachtingspatroon van die kutlezer af te stellen, of is de auteur van dit onvolprezen meesterwerk zo kutbescheiden dat hij nog voor het begon kutzelf in de koffer kroop? Kaplan heeft geen plannen. Als trouwe lezeres had ik verwacht dat hij die net wel zou hebben. Geef me een belletje Tom en ik help je zo van die koffer af. Het station is die kant op, mijnheer.
In Ukkel hebben ze geen noemenswaardige neerslag gemeten. Het blijft droog en zo durf je wel eens vergeten dat je een paraplu bij had. De koffer zit desgewenst propvol kutpropere onderbroeken, drie kraakkutheldere lijfjes, een doosje kutasperines, sokken van kutwol, een flesje Eau de Cologne van onbekend kutmerk, een proper overhemd hoewel niet kutgestreken zoals het hoort, Kaplan heeft het kut niet in de vingers, die kuthauser evenmin, tussen de onderbroeken heeft hij zwarte dameslingerie weggemoffeld en Kaplan's ouwe kutmoedertje, als steeds onuitspreekbaar kutgeschrokken van de stoute dromen die haar dreumes koestert, heeft er een kutvol niet meer zo verse kutmunt aan toegevoegd. Het moordwapen zien we niet over het hoofd maar hierover kan aan het begin van de kutroman niet meer gesuggereerd worden dan de vaststelling dat zelfs Kaplan niet weet dat het in de koffer zit. Zo staat Kaplan op het bordes met die kutkoffer die ooit van z'n vader is geweest. Zelf, kutkatholiek opgevoed, zit hij van kutneushaar tot kutvoorhuid propvol kutcomplexen, die hij niet of ongetwijfeld in mindere mate gehad zou hebben als hij een degelijke opvoeding had gehad. Wat verwacht Kapkutlan ten slotte van het leven, nu hij op het bordes van de psychiatrische inrichting staat, waaruit hij zopas kut ontslagen werd, de iets te zware koffer in linker- of rechterhand: een propere kut ten huwelijk vragen, kindjes maken.

4 bezienswaardigheden waar je geen zak mee opschiet

1. Het Gentse stadsbestuur zou niet weten wie de auteur is van de aluminium schelp die sinds ruim drie decennia het kruispunt van Ottogracht en Sleepstraat siert, of ontsiert, de meningen over dit laatste zijn net zo vaak eens- als andersluidend.
De auteur van de schelp, dames en heren, is Ludo Vastezager. Tot een jaar of drie geleden gaf hij les aan het DKO. Nu hij dood is, geeft hij er geen les meer. Begin jaren zeventig zou hij aan het Sluizeken gewoond hebben, vlak tegenover het plantsoen. Naar verluidt viel hem op een keer in dat hij de aluminium sculptuur, die niemand hebben moest, net zo goed daar kon zetten, midden het plantsoen.
De Caracole, zoals het ding genoemd wordt, staat er intussen zo lang dat het er net zo goed kan blijven staan, vind ik. Aan Sint-Jacobs en elders in de binnenstad staan net zo goed vreselijke dingen. Hoeveel gebouwen heeft een stadsbesuur af te breken als het opeens daagt dat met de lelijkheid ervan niet langer te leven valt.

2. Iemand heeft het over Buck Mister Fuller. Dat schrijf ik op. Op Wikipedia ontdek ik dat Richard Buckminster Fuller bedoeld werd. Jammer. Buck Mister Fuller is een geweldige naam.
Buck Mister Fuller introduceerde de theorie dat het heelal uit moleculaire deeltjes bestaat die, als je het goed en wel bekijkt, alleen maar afval en stront produceren. Van moleculaire deeltjes overigens is niet bekend of ze mannelijk of vrouwelijk zijn, terwijl ze niettemin, also Fuller sprach, de hele tijd door zin in sex hebben en wel op zo'n manier dat je er niet eens aan denken mag dat je met ratten experimenteren moet om er meer over te weten te komen.

3. De nieuwste trend: barbecue met salami.

4. In Vlaanderen zouden meer verkeersborden dan inwoners zijn. Tegenwoordig beschikt elke voetganger over een knecht die met een voorraad van die verkeersborden zeult, onder meer om te voorkomen dat een burger die uit tegenovergestelde richting naderbij komt tegen de werkgever aanbotst.

Iemand zegt het volgende. Aan een rondpunt in Loppem, als je van de autostrade komt, staan twee verkeersborden. Op het ene staat alle richtingen, op het andere andere richtingen. Wat er gebeurt als je andere richtingen volgt, is niet bekend.

zondag 28 juli 2013

evident

Wat evident is, is gewelddadig, zelfs wanneer deze evidentie op zachte toon, met liberaal fatsoen en democratisch wordt uitgedragen; wat paradoxaal is, wat niet meteen onder de betekenis valt, is minder gewelddadig. Roland Barthes

In hetzelfde boek, Roland Barthes door Roland Barthes, oorspronkelijk uitgegeven door Editions du Seuil als Roland Barthes par Roland Barthes (op welke bladzijde het hierboven geciteerde fragment zich bevindt herinner ik me niet), een boek waarin ik vandaag voor het eerst sinds midden jaren negentig wat zit te bladeren (en nu herinner ik me ook nog wie het over die Nederlandse, door SUN uitgegeven vertaling had gehad: Ivan; het lag bij hem thuis op de keukentafel naast de korf van een boeket witroze kerkrozen, of tulpen, en in een schaaltje, op of naast het boek, lag een voorraad vers geplukte boterbonen, of kardemom, of pijnappelpitten; er waren nog boeken; tijdschriften, kranten; aan de muur naast de smalle doorgang hing een zwart-witfoto van de oude Matisse die een meisje aan het tekenen is; dit alles herinner ik me grosso modo zoals je je herinneren kan dat op een winterse dag op het strand van Oostende twee personen een weinig voorovergebogen tegen de wind stappen, dat beeld levert het stuifzand hoewel de heldere waarneming hiervan misschien een decennium eerder plaatsvond, ruig touw dat opgekruld in het zand ligt op een plek waar de oprukkende golven er nog net niet bij kunnen en het spoor, meerdere sporen van mensen die een tijd eerder ongeveer op dezelfde plek en ongeveer in dezelfde richting over het strand stapten), in dat boek dus, tref ik vandaag volgende passage aan:

'Poëtisch' (zonder waardeoordeel) kan men elk vertoog noemen waarin het woord de idee aan de hand neemt en leidt: als u de woorden zozeer liefheeft, dat u voor ze bezwijkt, dan trekt u zich terug uit de wet van het betekende, van de schrijverij. Het is letterlijk een onirisch vertoog (onze droom pikt de woorden op die hem onder de neus komen en maakt er een verhaal van). Mijn lichaam zelf (en niet alleen mijn ideeën) kan uit woorden worden opgebouwd, kan in zekere zin door woorden worden geschapen: (bladzijde 166)

Nu zou het eigenlijk ook best kunnen dat ik het vorige citaat niet uit Roland Barthes door Roland Barthes heb, maar uit Sade, Fourier, Loyola, ook uitgegeven door Editions du Seuil, ontdek ik, vier jaar eerder dan Roland Barthes par Roland Barthes. Op welke bladzijde laat ik in het midden. Om dat na te vlooien heb ik een kantoor te openen. Twee secretaresses. Berlusconi is klant aan huis. Als aan zijn intelligentie een voorwerp toegedicht zou kunnen worden. Aan intelligentie tout court: de afstand tussen droom en werkelijkheid. Ik heb niet de matière om een roman of zelfs maar een essay te schrijven, schreef ik op 21 januari 1996.
Dagboeknotities, waarvan het nut niet altijd honderd procent zeker is, ik beweer niet dat het mijn favoriete lectuur is, zijn op wat correspondentie en poëzie na, het enige auteursrechtelijke medium waarmee ik min of meer vertrouwd ben. Neem Woolf. Het vijfde, laatste deel van The Diary, een uitgave van Penguin Books; dit keer sla ik het open op blz 200-201:

Tuesday 24 January

On the plancards this afternoon: Franco at the gate of Barcelona: Measures for defence. This refers to our new voluntary service. The one is the cause of the other. Yesterday 300 bullets were found thrown into the bushes the other side of Tavistock Square. A reporter came to ask if Mr Woolf could give any information. One of the Irish rebels lodges in Tavistock Place or Court. These are notes I scribble hastily, while L. (exacerbated by the itch again) goes to the Cocktail at the BBC.
Bij Tuesday 24 January is een voetnoot: 13. VW has misdated this Wednesday Jan 24th.

Vandaag op het menu: Jos is dood en wordt begraven. Ik heb de wekker gezet. Je kan niet ongeschoren op zo'n begrafenis arriveren, ook al is het die van Jos, die zelden keurig geschoren was.
's Ochtends raast een onweer over de agglomeratie. Ik lig naar het geweld te luisteren. Geratel, bliksem, donder. Het geluid is overweldigend. Ze krijgen Jos niet de grond in, met dit ontij wordt het een begrafenis op zee. Ik draai me op m'n zij, luister sluimerend naar de neerstortende barricades. Er is een gek geluid. Een haven van tijd na dit geluid besluit ik om toch maar uit bed te kruipen. Op het gelijkvloers is drip sound music. Ik had het zelf geschreven kunnen hebben. Regenwater spoelt over het keramische fornuis. Ik geef het wat tijd, schroef de lattestores vooraan tot raamhoogte, merk dat de druivelaar in z'n geheel omlaag kwam. Potverdraaid.

zaterdag 27 juli 2013

rain

Usually Robert is mad on rain. Well, he's mad on anything, but on rain in a more specific way. He likes to dress as a girl. He often wrote about that. He's not what one would call a writer. Being asked if he was, in that shop where he once bought a huge amount of ribbon, he would have said he didn't know. The shopkeeper didn't ask though. Or he would have said yes. Yes I write. But some seconds later he would add an indifferent remark: postcards. Nothing to feel uncomfortable. He had never been abroad though but that didn't matter too much. The shopkeeper didn't ask. He even didn't take notice of the ribbon, or did he. Such an enormous amount of ribbon could have been of pleasure to anyone selling it. How many postcards, sir, can one possibly write, using a typewriter. Pointing a gun the shopkeeper maybe even wouldn't have noticed any difference. But it rained, as it always did, and Robert hadn't the habbit to wear a gun. As it so often does, Robert said to the pavement. He speeded across the street, nothing worth to be mentioned happened. Home he couldn't wait to change clothing. Wearing some clever nightdress he went into the garden, smoking a cigarette. Rain poured down. He went indoors, took the notebook, went to the garden again, sat down at the garden table.

vrijdag 26 juli 2013

futiliteit of meesterwerk

We drinken picon vin blanc, later een stevige rode wijn, en iemand vertelt me volgende anekdote. Het moet 1989 geweest zijn. Wat tegenwoordig het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst heet, hokte in een aantal zalen van het Museum voor Schone Kunsten. In het bos klinkt de roep van een woudvogel. We hadden het over Daniël Robberechts gehad. Een van de personen die mee aanzit had ooit een boek van Robberechts uitgegeven. De persoon die aan het woord is, vertelt hoe hij en z'n ouders op een dag in 1989 in het Museum voor Schone Kunst langsgingen. Eerst hadden ze wat gegeten bij een Italiaan vlak bij het Belfort. De museumdirecteur stond vlak naast de jongedame die de tickets scheurde. De vader van de persoon die aan het woord is had toen naar verluidt een walrussnor. De museumdirecteur keek naar de snor. Z'n blik haperde aan die snor, verneem ik. De gesprekspartner vertelt dat hij en z'n moeder zich later in een van de zalen achterin bevonden. Ze stonden voor het werk van een Japanse kunstenaar. Het was die ronde zaal, herinnert hij zich. Midden de zaal lag een mikado van aluminium buizen en op de lambrisering stonden vijftig vloertegels. In een oogwenk begrepen ze waar het om ging. De moeder stapte naar de eerste tegel, hij naar de laatste. Ze tilden de tegel, hij de laatste, zij de eerste, van de lambrisering die als sokkel diende, en plaatsten het ding op de vloer, exact daar waar de tegels hadden kunnen staan als de Japanse kunstenaar het zo bedoeld had. De vraag die ze zich stelden was of de Japanse kunstenaar het zo bedoeld had, het zo bedoeld had kunnen hebben, maar het was ook meer dan die vraag, verneem ik, het was een nieuwsgierigheid naar de identiteit van de presentatie, of de presentatie überhaupt een identiteit had die wat toevoegde aan wat toch helemaal niemand weet, hoe je actuele kunst definiëren moet. Ze hadden de ingreep pas uitgevoerd toen een fotograaf de zaal betrad. Hij nam foto's van het werk.

donderdag 25 juli 2013

notitie

Over het dagbegin valt geen zinnig woord te zeggen. Majoor Wit en ik stonden in de stront, ik tot net onder het strottenhoofd, dat boven de stront uitstak, en van Wit was geen spoor meer. Van wat van het huis gebleven was kon ik me geen voorstelling maken. In de beerput hingen geen plaatjes aan de muur. Aan de piano, stelde ik me voor, had een slungel van een jaar of twaalf op een Mozartsonate zitten studeren. Zo'n partituur is verdomd gaaf. In Salzburg had ik op een dag aan het klavier van een clavecimbel gezeten. Er was een feestje. Ik had geen zin in het feestje. De persoon van wie het klavier was had naar me omgekeken. In zo'n beerput zijn de nachten niet anders dan wat je je normaal gesproken bij een nacht voorstellen moet. De stank gaat liggen. Daar is een psychologische verklaring voor en alleen al door het bedenken van zo'n betekenis, psychologische verklaring, was een oervorm van wat hedentendage berusting genoemd wordt in m'n hersenpan aangemaakt. Ik kreeg het er niet weg, kokhalsde, vond het ook allemaal net zo interessant als de sensatie dat een nietig insect op m'n schedel neergestreken was en dat ik dat niet verhelpen kon, of dat ik het insect platdrukte in het lamplicht boven een tafel waarvan ik niet wist waar het ding zich op dat moment bevond. Ik had me niet vergist. Majoor Wit stond in het diksap, ik wist dat hij er stond. Hij stond naast me. Ik wist dat hij er stond. Ik besloot om te genieten van het uitzicht dat er niet was, of toch, vliegen warrelden in de slijkboel en er was de flauwe aanwezigheid van Majoor Wit. In de drek had z'n volume zo'n aanwezigheid veroorzaakt, waar nog bijkwam dat niet alleen ik maar ook hij zich af en toe te ontlasten had, dat het teveel geworden was. Zo is het ook, in drek is alleen maar plaats voor drek.

woensdag 24 juli 2013

sonnet

Rain came from earth and earth I must be with. Oh yes, I believe it must.
Yes, sir, yes. Rain. It feels as the loss it had. And I believe.
These rains, Black, are you and her and me that fell on earth.
Oh, yes sir, I strongly believe such methods work. Anything else then
came down, fled from that sky, came down and squeesed, came down
and pleased, and I had to piss on it, did I, to make it gain.
Sir, you should have done so, sure. But, again, I lost track.
Black, please point your eyes. Yes sir. Brain, if fortune, makes a loss
and making that it opens a disease as new as what it lacks.
Do you believe it had, sir. No, I don't. Black, I trust on you.
Your smell had Tiblis fine, where you and I could have met.
Well, I had a girl, sir, just as black as me and now it rains
and it rains on her and how to be or not, and without that it rains on me.
Sounds unheard a garden makes and beetles please and tease.

dinsdag 23 juli 2013

Jos

Jos is dood. 1959, 2013, dat zijn de jaartallen. Sint-Niklaas en Aosta, de plaatsnamen. Had hij verteld dat ze van plan waren om Italië te doen, herinner ik me dat correct?
Op een zondag begin juni was hij nog eens in croxhapox geweest. Hij kwam er bij zitten, aan de kleine tafel in de hall, zag er wat verweesd uit vond ik, vroeg waar ik mee bezig was. Het was net voor sluitingstijd en nu vraag ik me af of hoe hij toen inderdaad zei wat ik me nu herinner, dat ze een verblijf in Italië planden. Ze reisden veel. Daar keek hij ook altijd heel erg naar uit: Boston, Israël, Italië. Ik kon me Jos niet voorstellen in een korte broek, in een Bermuda al helemaal niet, wel met een schetsboek voor als hij er zin in had.
Ook zie ik nog zo voor me waar we elkaar voor het eerst ontmoet hebben, eind jaren tachtig, in de Mokabon, aan de tafel naast de doorgang naar de toiletruimte. Pol Hoste zat er net zo vaak, toen, en ze kenden elkaar. Ik kende geen van beiden. De Mokabon was toen nog dat rovershol waar zo ongeveer iedereen die er kwam tabak bij had. Op een keer, eind 1989 of begin 1990, we kenden elkaar amper, vertelde hij me dat hij meetlatten zwart geschilderd had. Later vertelde ik hem dat ik daar iets over geschreven had, dat hij zo totaal gelukkig was geweest met die zwarte meetlatten, of misschien net niet, met Jos was niet altijd duidelijk hoe dat geluk gedefinieerd hoorde te worden. Hij wist dat ik het ironisch bedoelde, dat met die meetlatten die hij zwart geschilderd had, dat ik het eigenlijk zelfs wat lacherig bedoelde, dat met die meetlatten, en natuurlijk was het zo dat hij er zelf om lachen moest.
In een van die onmetelijke, paleisachtige zalen van m'n stulpje heb ik een olieverf van Jos hangen. Hij heeft het in Boston geschilderd, waar hij en Lieve intussen wat meer dan een decennium geleden woonden. Elias was er nog niet. Het schilderij stelt voor een donkere nacht met sterren in een koek van zwarte olie. Het is een prachtig schilderij. Toen ik het kocht had ik nooit eerder een werk gekocht.
Het is een donker schilderij, donker, woest, over elke uithaal op het doek is in een fractie van een ogenblik nagedacht, of misschien net niet. Ik kocht het omdat ik me voorhield dat ik misschien, ooit, op een dag, zo zou kunnen schilderen, zonder godsvrucht, zonder andere leermeester dan het woeste geluk van dat ene moment. Sinds die dag is Jos altijd in m'n omgeving geweest. Z'n mislukkingen deerden me niet.

maandag 22 juli 2013

kopstront

In 1996 begon ik aan een cyclus die Kopstront als titel had. Ik had een syllabische vertaling gemaakt van het derde Shakespeare sonnet en plande om meteen ook alle andere sonnetten zo'n beurt te geven. Dat viel tegen. Het waren er teveel en ik had andere dingen te doen. Wat ik overigens een prachtige drogreden vind: ik had andere dingen te doen.
Het zal je verbazen om te weten wat de persoon die op dat moment beweert wat anders te doen te hebben net op dat moment te doen heeft. Als het hoognodig moet, gaat hij naar achter.

een variatie op Shakespeare sonnet 5

Ik weet dat ik een slaaf ben,
van uw ontrouw in de eerste plaats
en van wat aan hondsheid bleef.

De haast na het belsignaal zegt dat het nu ook weer niet zo haastig moet.
Bezorg me een touw, ik gord het om. Vrije wil.

Ik ben een baviaan, ethisch niet gedoctoreerd, alleen als aap toegewijd
aan de desilussie van een beschaafde zaak.
De brokken die ik maak zijn het voer dat u serveert.


Als het straks weer kerstdag is, vind ik het wellicht niet langer een stomme zin: dat ik een slaaf ben weet ik best. In 1996 had ik het wellicht ook niet anders geschreven kunnen hebben.

Wat aardig om een zin ter beschikking te hebben die ik 17 jaar geleden schreef en daar mee te kunnen doen wat ik maar wil.

zaterdag 20 juli 2013

zaterdag 20 juli

Ik ken iemand die me vertelde dat hij een dispuut met zijn computer had. Hij woonde toen op het tweede van een huis dat aan een water stond. Als hij verdrietig was of als er iets anders was, keek hij naar het water. Hij opende een van de ramen, rukte de computer van tafel en wierp het apparaat in het water. Hij had ook nog zelf uit het raam kunnen springen maar dat deed hij niet.

Ik ken iemand die opmerkte, toen ik op een keer toegeven moest dat ik niet wist hoe de copy & paste functie werkte, dat ik als het zo zat, hij had me namelijk al vier keer uitgelegd hoe het moest, maar in de Leie springen moest.

Een half uur geleden heb ik kort na elkaar drie fruitvliegjes in een glas rode Corbières aangetroffen. Een half uur geleden is in dit geval eigenlijk bijna een zinloze mededeling. Zo'n zin kan korter: Rode wijn, drie fruitvliegjes.

Er is een beroemd gedicht, van een niet zo bekende Duitse dichter, dat zijn faam dankt aan het feit dat in het gedicht niet één werkwoord aantreedt.

Werken niet alle woorden? Nee. Sommige woorden werken niet, andere slechts heel af en toe. Ook het hoofddeksel van de ordonnans werkt niet de hele tijd. Als de ordonnans in het kamertje naast de munitie-opslagplaats een koffiepauze houdt, komt de klep aardappelschilachtig halverwege z'n kale kruin te staan. Nog drieëntwintig jaar en het ding gaat met pensioen.

Niet zelden gebeurt het dat ik een ingeving heb maar geen pen en geen notitieboekje waarin ik de ingeving desnoods met een vingernagel aanbrengen kan. Of het in dat geval leesbaar is, heeft niet zo'n belang, het gaat er eigenlijk alleen om dat de ingeving genoteerd wordt. Thanks for that lousy evening, Herb. En zo herinner ik me nu opeens dat een man van adel, dat heb ik in een of ander boek gelezen, net voor hij onthoofd zou worden van de beul te horen kreeg of hij nog iets had gewenst. Een potlood, het vel papier. Pour se mémoriser.

vrijdag 19 juli 2013

Majoor Wit


Wat van Majoor Wit zichtbaar gebleven was, en zich net geen halve meter onder me bevond, z’n kale schedel, de enorme snor die ooit zandkleurig geweest was, had in het schemerduister van het bassin waarin we enkele uren eerder terechtgekomen waren nog steeds iets van een kwajongensstreek, alsof het hem op een niet eens kwalijke manier prettig voorkwam dat hij de drek tot de laatste vinger op te likken had.
Een dikke, gitzwarte vlieg was pal in het midden van de kale, glimmende bol van Majoor Wit neergestreken.
Potverdraaid. 't Zat op het puntje van m'n tong: zeggen wat ik dacht. Er zat nog meer op het puntje van m'n tong.
Bijna sponzige luchtbellen borrelden op uit de gore drab en uit die borreling, zo leek het, stegen de hele tijd door vliegen op, honderd vliegen, duizend vliegen. Boven de betonnen richel, waar ik nog net een glimp van opving, stond een rijtje wilgen uitgewist door dampen die over de nabijgelegen landerijen hingen.


Het typeert Majoor Wit. Als je maar niet op net dat ene rotte plankje was gaan staan, soldaat Black.
Laten we niet over het hoofd zien, Georg, dat Majoor Wit elk te gretig geponeerd tegenargument aangrijpen kan om dat door omstandigheden aangereikte familiaire toontje achterwege te laten.
Black...?
Plausibel, majoor, heel erg plausibel.
Wat vindingrijk van White om op de potentiële zwakte van het argument te wijzen.
Welk argument?
Gisteren, Majoor, U herinnert zich toch: we hadden het kamp net opgebroken, als U mij niet kwalijk neemt om heel even op dit incident terug te komen, en was het niet Heinrich Huckmayer die net toen, waar iedereen bij was, over Euclides begon?

Het goede humeur van Majoor Wit was niet alleen verbazingwekkend, het ver- ver- verontrustte me. Was hij bovendien niet zelf, hij, Majoor Wit, op het plan gekomen, duivels, geniaal, om de Franse troepenmacht met – euh. En toen hadden we dus met z’n allen, en dus was het dus ook nog een vraag die tot op heden onbeantwoord gebleven is waar die anderen gebleven zijn, maar ondanks dat goede humeur en het feit dat hij me met George aansprak...

Majoor...

De stank nam op m’n adem. Het bleke, blonde gezicht van vaandrig Huckmayer stak opeens boven de drek uit. Dikke, harige vliegen dansten  om het bleke, blonde gezicht van Huckmayer. Huckmayer had theologie gestudeerd. Dat herinnerde ik me omdat ik opeens aan dat ouwe moedertje van me denken moest.

De toestand, om het maar meteen zo te noemen, had kennelijk niet alleen onze onverwoestbaar geachte usances aangetast, besefte ik.

Populierenhout, net zo bleek en blond als het vlakke gezicht van vaandrig Huckmayer, zoals hij me, wat ik nu opeens duidelijk voor me zag, gisteravond aangekeken had, werd gepatineerd, zoals ze het noemen, in een sloot met drek. Net hierdoor verkreeg het die patine waarvan geacht werd dat het net dat ietsje meer opbracht dan het niet in stront gemarineerde equivalent.

Majoor...

Twee dingen zaten me dwars. Wit zag welgemutst over het hoofd dat hij door dat rotte plankje getuimeld was, wat we gemakkelijkheidshalve over het hoofd hadden kunnen zien als ik niet aan handen en voeten gekneveld was.

donderdag 18 juli 2013

at the back of a sonnet

At the back of a sonnet it was, there the thing should have been found,
for some reason not in one of those fourteen estimated lines
where none was to be read of what she had been longing for.
Precious, as always, but unseen or, may I say so, hidden maybe.
Not for nearly the fun of it. As one day observing Pissarro being observed
Being observed by Cézanne for instance.
may well have been a reason never to enter any of such sceneries.
So she crushed the insect as she had done so often before.
The fourteen lines, estimated so deeply, none of it heard the sound.
The book actually had been on the carpet half next half beneath the bed.
It had been there for several days. Morning light said hello.
A face was next to it and shadow next to that painting all other parts.
Fingertips reached the edge of the page she had been reading.
White linen, it read. I stumbled to the bathroom, got nearly half that far.

woensdag 17 juli 2013

woensdag 17 juli

Guido belt me. Het is voormiddag, boven het asfalt staat een allesbehalve denkbeeldig hemellichaam. Hij heeft eerst nog wat anders te doen, verneem ik. Zon sproeit over het wegdek. Rond het middaguur ben ik in het tuintje vooraan bezig. Vlak naast de rozelaar, ontdek ik, is de doorgang naar het terrein van een mierenkolonie. Ik drink koffie, bel Michaël, steek een sigaret op, schuif The New Tristano in de cd-sleuf. The New Tristano is een van die zeldzame hoogtes. Het is een volstrekt unieke plaat. Later vertel ik dat ze aan die release uit 1962 de mededeling toegevoegd hadden dat het zonder dubbing opgenomen was. We schaken. Ik heb er weinig zin in, verlies, Guido heeft niet eens het onderste uit de kan te halen, hij overklast me met een uitgekiend eenvoudige strategie. Er is een muziekje uit 2004. Het gesprek komt op Robert Walser en Thirty Poems. We luisteren naar Carla Bley en Ahmad Jamal, schrijven een variatie op een van de stukjes. Quinten is sinds enkele dagen terug uit Costa Rica. Later eet ik kabeljauw met prei en friet.

dinsdag 16 juli 2013

the thing

'Georg,' Major White gurgled.
Sir, I said. White never before had said Georg or anything too personal. We were both naked and. Or, more precisely, I was. Naked and sitting in a enormous flood of crap. I had been sitting in that crap, which doubtlessly had a human source, for half a day. Major White came in more recently. It's hard to be more precise. Sitting up to your nose in a container filled with human excrements doesn't add much to that drilled appetite for accurate information.
'Black...'
Yes sir, I said. If these had to be my last words: I had said them far too often. Black? Yes sir. Black? No sir. Sorry, yes sir.
To be honest, I had no idea if White himself was ballock-naked. For some hours he desperately had tried to keep his moustache out of reach of the thing. Now the thing stood to that pair of glasses he wore. The glasses had slid down from his thin nose and may just as well have disappeared into the thing, but for some reason they hadn't. Before I ever had met him, Major White, I had knew him from that series. At the age of twelve I had been granted the privilege to look at the adventures of Major White. It had been a lookalike of White but I always had kept to the thought that White himself had done that series.
'Major...,' I said. I hadn't heard him for a couple of minutes.
'Major...'
'Right, so what,' I heard from the head. Would a nigger or a female not be the first to be killed. Major White had always been straight, if someone had to be killed he would be the first to imagine how it could had felt if he had be the one. War makes people behave funny, he said.
We had breakfast. I didn't notice too many people, only Major White and me.
'Christ, I can't stand this, Georg,' he said.
Breakfast has been served, sir, I said.

rien du tout

Ik zat op een toilet bij het heerschap thuis. Er zaten geen Turkse dorpsgenoten mee aan. In een van de hoeken naast de toiletdeur was een stapel tijdschriften terecht gekomen. Ik begon de stapel door te nemen, stuitte op een exemplaar dat een jaar eerder gepubliceerd was, eind 1999. In betreffend tijdschrift leggen ze aan het eind van het jaar aan een reeks bekende personen, altijd min of meer dezelfde reeks bekende personen, de variaties benadrukken wat op televisie te zien is, een aantal vragen voor. Altijd hetzelfde lijstje vragen. In 1980 had het zin gehad om dat te doen. Twintig jaar later was het een wat bedenkelijke praktijk geworden. Bij beste gelezen las ik, op de toiletpot bij het heerschap thuis: alles van Perec. Dat verbaasde me. Ik had niet alles maar toch veel van Perec gelezen. Alles van Perec. Dat is wat er stond. En het staat er nog altijd eigenlijk, het volstaat om een tweedehands exemplaar op de kop te tikken. In dat exemplaar zal je achterin bij beste gelezen in de rubriek van betreffend individu ook vandaag, als je het tijdschrift opent en naar die bladzijden waadt, op betreffende plek de mededeling alles van Perec aantreffen. Ik vroeg betreffend persoon wat hij van Perec gelezen had. Niets, zei hij. Hij had met alles van Perec ook alleen maar bedoeld dat hij wist dat ik met Perec bezig was, zei hij.
Hij pende het over omdat hij niet had geweten wat hij te zeggen had. Je leest niet elk jaar opnieuw alles van Perec.

maandag 15 juli 2013

lectuur

Gisteren had ik het plan opgevat om iets over Karel van het Reve te schrijven. Vorige week kocht ik namelijk twee delen van het Verzameld werk van de Ruskenner, zoals de persoon aan wie ik een berichtje hierover gestuurd had hem noemde, ik kocht niet het eerste en het laatste, ik kocht het tweede en het derde deel en begon in het derde te lezen. Aan de persoon die van het Reve de Ruskenner genoemd had, schreef ik het volgende:

'Maar nu iets anders: ik weet niet of ooit een auteur de gedachte heeft uitgesproken dat het menselijk denken zonder herhaling niet mogelijk zou zijn. Ik bedoel dat het menselijk brein niet in staat zou zijn tot enige overwegingen als de stroom van indrukken waaraan dat brein blootstaat uitsluitend uit indrukken bestond die niets gemeen hadden.' Marius wil niet in Joegoeslavië wonen, Karel van het Reve, Verzameld werk 3, blz. 215.

Bladzijde 215. Dat doet me er aan denken dat x, een bekend persoon, op een keer glunderend opmerkte, ik had toen flink tegen mijn zin zo goed als elke dag met hem te maken, dat hij Nabokov's Butterflies in 3 dagen helemaal van begin tot eind uitgelezen had. Zonder Notes en Index een turf van 720 bladzijden. Hij meende dat dit ontegensprekelijk op een niet bij benadering in te schatten vorm van intelligentie wees, thans makkelijkheidshalve idiotie genoemd, toen, aangezien schrijver dezes er weinig tegen in te brengen had, genialiteit, daar pocht x nu eenmaal maar wat graag mee. Ik heb toen ongetwijfeld een en ander opgemerkt, hij antwoordde namelijk dat hij het boek diagonaal gelezen had, kortom drie dagen aan een stuk had hij, telkens hij daar wat tijd voor vond, amper gelezen bladzijden zitten omdraaien en dit zonder de minste twijfel alleen om als hij daar mee klaar zou zijn aan het eerste slachtoffer dat zich voordeed te kunnen mededelen dat hij het boek in 3 dagen helemaal van begin tot eind uitgelezen had, te weten aan een snelheid van 240 bladzijden per dag.
Bladzijde 217: 'Zeer populair is de opvatting, dat grote kunstenaars grote psychologen zijn. De redenering is deze: ( ) Het zou best kunnen wezen dat vele schrijvers juist, geconfronteerd met andere mensen, tekortschieten in psychologisch inzicht. Je zou kunnen beweren dat juist een gebrek aan toegang tot de medemens sommigen tot schrijver gemaakt heeft. Met ontzaggelijke moeite scheppen zij een denkbeeldige wereld waarmee zij contact hebben, terwijl anderen zich zonder moeite in de echte wereld bewegen.'
Ik koei zo maar een beetje. Dat herinnert me aan een niet al te prettige episode die in 1977 plaatsvond, aan het eind van die zomer. Ik verbleef toen in Frankrijk. Zowat iedereen die ik daarna leerde kennen, had die zomer ook in Frankrijk doorgebracht, maar dat wist ik niet, wat overigens niet betekent, denk ik, dat ik uit Frankrijk weggebleven was als ik het wel geweten had. Eind augustus, na een trektocht waarbij ik eerst de Elzas, waar het alleen maar regende, daarna Bretagne, waar ik Lorenz leerde kennen, iemand uit Oostenrijk die ik twee jaar later nog eens ontmoeten zou, in Salzburg, en een Bretoense jongedame die ons in haar 2cv met het Bretoense binnenland kennis liet maken, we deden ook de noordkust, herinner ik me, waar de meeste plaatsnamen op ec eindigen, en er was nog een reisgezel, een wat zwaarlijvige jongen uit Montreal of Quebec, dan, na Bretagne, met Lorenz landinwaarts tot Nantes, een handelsreiziger had ons meegenomen, net die avond was het de verjaardag van z'n echtgenote en de jonge snaken die hij in z'n auto meenam had die meneer als verjaardagscadeautje ingeschat, het waren, herinner ik me, mensen zonder fatsoen, na Nantes ging het zuidwaarts, Lorenz spoorde of lifte naar Parijs, en zo was ik dus op een boerderij beland, enkele weken later, ergens in het Centraal Massief, bij een bejaard echtpaar waar een aardbeienboer me dropte enkele dagen nadat iedereen die bij die Belgische aardbeienboer logeerde, twee Hollandse jongedames en ik, met z'n allen op de dorpskermis waren langsgeweest, waar best wat te beleven viel: in een tent tjokvol plaatselijke luitjes stonden we te kijken naar een rij jongedames die een voor een uit de kleren gingen en het mooie of in elk geval interessante was dat het leek alsof ze 't nooit eerder gedaan hadden. Enkele dagen later zat ik bij dat bejaarde koppel. Ik sliep op een sofa in de bestekamer onder een ossenoog. Omdat de druivenoogst op zich liet wachten, had ik achter de veestapel aan te zitten. Ze legden me niet uit hoe dat moest. Ik koeide zo maar een beetje. En het gekke was, ik wist niet wat ik deed, ik liep met een stok achter die koebeesten aan en ze liepen zonder dat ik het hen uit te leggen had allemaal de kant op waar ze, zonder dat ik er wat tegen had kunnen inbrengen, verwacht werden. Mijn inbreng was volstrekt nihil. Het enige waar ik op te letten had, was niet in de vlaai trappen.
Bladzijde 226. 'Interessanter dan het oordeel van de gediplomeerde criticus is voor een literator vaak de reactie van een gemiddelde lezer, die op het gebied van de letterkunde een leek is. Misschien is dat in muzikale zaken ook zo? In dat geval zou de volgende mededeling interessant kunnen zijn. In de loop der jaren ben ik gewend geraakt aan wat ik noem bioscoopmuziek - ter begeleiding van natuurscènes, bloeiende Betuwe, rampen, lente in de Alpen etc. Ik veronderstelde altijd dat die muziek speciaal voor die films gecomponeerd werd. Daar ik alleen maar luister naar muziek van voor 1820 had ik nog nooit iets van Mahler, Bruckner, Bartok, Janacek (ik laat de accenten weg, noot van schrijver dezes: nvsd) of Smetana gehoord. Laatst heb ik eens serieus enkele dingen van enkele dezer componisten beluisterd. Ik merkte tot mijn verbazing dat ik die muziek allang kende uit de bioscoop.'

De fragmenten die ik citeerde waren geen van beide het fragment dat ik had willen citeren en ik was al helemaal niet van plan geweest om het over Nabokov's Butterflies en het Bretoense binnenland te hebben.
Hoe het precies zit hou ik voor een andere keer.

zondag 14 juli 2013

the mandoline

Herb knew how to handle the mandoline. At the age of twelve he had made one. It hadn't been a real mandoline but it looked as if it was a mandoline and it made noise. In that early stage of his career he played the mandoline he had made quite often. It didn't exactly make the sound of a mandoline but anyone who heard him playing that mandoline nonetheless liked it. At the age of seventeen he became a genius. He maybe could have been told he wasn't, but in a poor family as ours we didn't care. I hadn't had the impression that Herb impressed me too much playing his mandoline. It was his attitude rather that made a stronge impression, if he played that mandoline or not. He behaved as someone of knowledge. It would take several reincarnations to know as much as he knew. Only much later I discovered that he had taken from my library, at that moment not really a library as I lived abroad, a volume called Kunst : Praxis Heute. I hadn't been aware of the importance of that volume. It didn't tell me anything but the crap I didn't like. Herb had phrased my name on both sides with black ink. Beneath that black stroke he had left his name, as the mandoline and the noise it made. He left the date in my handwriting. It impressed me and the mandoline made its tiny noise. Herb knew how to handle the mandoline.

vrijdag 12 juli 2013

x

I can read, yes. And I can read newspapers, yes. I do not find it difficult to read newspapers, no, it's not that difficult. I find it depressing. Yes. Yes, I think newspapers are depressing, and now that I found out how really depressing it is I think it eventually was not a very good idea my parents had when they first send me to school, I should have said I guess that I didn't feel the need to learn the things I had to learn, especially reading, because I am able to read now, pa, and what I read is depressing. Yes. And it even is not the worst thing, when I read a newspaper, what I read. Not at all. More depressing than all this daily fermented, all this desorientating, all this mentally deficient information, all this seductive but unbalanced scribbling, all this exalted daily commandments, 'this' what one easily just as well could call 'that', far more depressing than all that is those irrelevant, those unelephantlike, those fanatically triumphant and imbecile faces I see, yes. Oh. Oh. How poor would I have felt if I had been able to do such a thing. It gradually makes me unable to read, yes. I am uncapable, yes, uncapable, I am uncapable to look at those faces, I feel unable to be urged to read and to look, at the very same moment, at, yes, that I urgently need, if I may so, to swallow those greedy faces, yes. I am not interested, not at all, not for that tiniest little fragment of a second, in the story of a princess that wants to be an artist, yes, or wants to be a princess maybe, yes. Nonetheless each day again, now that I am able to read, I have to read that story. Wouldn't it be far better not to be able to read, I ask myself. Or this one: in one or other capital they plan to raise taxes on cars, a private company will take care of that. So I read this, as I unfortunately am able to read, and meanwhile I need to look at that face of a gent who thinks it necessary to be responsible for all that. On what would I reflect if I hadn't been able to read? What would it be if I only saw non-dimensional forms instead of faces. I am blinded by the news I read, yes. I feel unable to read it and the faces I need to look at make it worse.

donderdag 11 juli 2013

dirt

The dirt had over 300.000 years.
Herb and Daisy meanwhile bought an appartment.
It started all over again.

vandaag

In wat De Morgen vandaag publiceert, gaat het bijna uitsluitend over marketing. Op het rooster met het gebruikelijke veelvoud aan veldjes is alleen dat veldje ingekleurd: 4,5 miljoen Belgen betalen te hoge gsm-rekening, Vlaams, Vlaamser, Kris, De zesde staatshervorming in centen, Snoep brengt half miljoen per dag op, Met ons spaargeld komen we er niet. Zelfs bij de afbeelding van een eekhoorn hoort een bedrag: 220.000 euro. Wie zijn de mensen die zo'n krant samenstellen, waar zijn ze mee bezig, waar liggen ze wakker van. Is er niets beter te verzinnen dan het de hele tijd door alleen maar over geld hebben? OK, akkoord, ze schrijven over Syrië, ze schrijven over Egypte. We weten dat het bloedbad in Syrië ook alleen maar aanhoudt omdat Poetin wapens aan Syrië wil kunnen leveren. We weten net zo goed dat de Tour de France niet veel meer dan een perverte luxe is. En wat ik eigenlijk ook best gek vind: Standard & Poor's vindt Italië (bijna) rommel. 'E allora?' Vanuit welk perspectief zou Italië... Z'n status als grote economische mogenheid kwam in het gedrang. Dan zou ik daar toch maar voor gaan, als ik Italië was. In de wereld gaat het teveel alleen maar om geld. OK, akkoord, ik trap een open deur in. Alsof niemand merkt dat het ook maar voor geen nanoseconde op een kier komt te staan. Er is maar één mogelijkheid eigenlijk, we moeten af van die economische belangen. Hoe dat zou kunnen? Geen hond die het weet.
En dan lees ik ook nog dat ze in Cadzand appartementen gebouwd hebben. Verrek. In De Standaard hadden ze het daarover. Een reporter is in Cadzand langs geweest, heeft er foto's gemaakt: het oude Cadzand: het nieuwe Cadzand. Dat nieuwe Cadzand willen ze niet zo over de richel, lees ik, dat het op Knokke gaat lijken. Kunnen ze zo'n strandje gewoon simpelweg niet met rust laten? Er is toch helemaal geen vooruitgang. De mensheid is er veel slechter aan toe dan pakweg 300.000 jaar geleden.
Ach, ach.

woensdag 10 juli 2013

scum

What I always found so spontaneously intriguing about Harry is his capacity to ignore whatever I tell him. Whatever I tell him, he ignores it. Whak, he says. That's all he says. Whak, whak, whak. I often tried to figure out what the sound meant. Harry sure had no part in the Trinity, thank god. Nature furthermore had given him a somewhat akward shape. He wasn't particularly what once through so many beloved scribblings and writings has been known to be a Greek god. Were you, Harry? See, that's what I always liked so very much about Harry: he ignores what I tell him, look, look at him, he simply ignores it, and, meanwhile, he looks at me with such a silly face as if I were, if I may say so, a goddess, and again he does. He always does. Don't you, Harry. And he did so for every single second of his unloved and unique live. Here we have what I admire about Harry. Me a goddess? Holy shit, thanks no. I have over a three hundred pounds of fat to elevate. But wouldn't it be fascinating to know more about me? That's precisely, I guess, why I am so fond of Harry: he stares at me as if he really wants to know all of it, having none of it or even less. Obvious, abvious, ubvious, ibvious, whatever you want to call it, say, why not call it ibilitious - that's what is so pleasing with Harry. I love him. Oh yes, I am so deeply in love with Harry. Did you hear what I told these people, Harry? Harry, don't look at me with such a silly face. Come on, silly, don't look at me like that. Aren't you pleased to have so many people humbled to hear me tell about what you really are? Scum, it's me, Fattie, don't say you haven't heard a thing.

At the age of twelve, should we not eagerly tell this, Harry, to that party reading pages radiating splendidly with spirit and comfortable, generous wit, not to mention anything else I generously could have offered, should we not eagerly tell this to all those mudheads out there getting on with ten o'clock tricks just as lousy as your unfortunate seemings: at the age of twelve Harry got confronted with some extraordinary gifts. During what very well may have been - what unquestionable must have been - his second encounter with the female sex organ, he took his head off. The night had been filled with beetles. A female riding two elephants sat on top of it. Take it easy, Harry, his father said. Harry nonetheless ate the head and got entangled in some theory on the remaining part. He ate that too. From the excrements a new human being came, named Harry. Harry bought a television set. He sat in front of it. And so I came in, The Being.

dinsdag 9 juli 2013

television

For three hours and a half Bruce had been sitting in front of that stupid telly. It didn't make a sound and there was nothing to be seen. The vacuum in which he sat had first reached to Rock Hill and it had touched Beatty park where only some few days earlier a dog had been killed. Rudy. Sure enough Rudy had been a dog soon after his longing to become one. He's always been that dog, Mabel, you know about that. Bruce told her. Three lads, one of them had been a brownskin, had stumbled to Janet's place one day. George had been there. You know George don't you. And Rudy had been there. But Mabel had been living near San Diego for a couple of years. Sure she must have met George and Rudy at least once, but she couldn't remember. Bruce stared at the empty screen, reached his lefthand to one of the bottles. Guns and gold - damn shit, that's how it first had felt with Mabel. Bruce couldn't reach the bottle. Half empty it was. The other half was on its way to a more fortunate scenery downstairs. Bruce knew something and he wouldn't tell it even if they knocked on the frontdoor and asked him for it. They quite often pleasantly joked about it, how George and Rudy had done things Janet didn't want to happen, but it had happened anyway, Rudy did it on the carpet as he had done so often before, and George had done just that little bit more than looking with a sardonic smile at sweet old Janet. Please take notice of this, write it down, master of Cacaphonia, write it down: Janet never could have been that old. But cute she was whatever age she had.
Rock Hill, ten miles south. The vacuum had reached as far as Rock Hill, but, then, gradually, it had lost that vibrance to be out there and through Pleasant Road it finally had reached the kitchendoor and before Texas Dirt had started the complete house had been filled with it. No more talk on Rudy, please. But, then, Mabel, he thought, don't we share at least that one little thing Rudy had? Bruce made a large gesture, once more tried to reach the bottle. He finally got it. For a second or seven he stared at the bottle. Empty it was. Mabel goddammit. After that he stared at the black blank in front of him. His gaze switched from bottle to gobble-cage. He tried to get up. Mabel lay on the floor. She lay next to the dresser. Bruce couldn't remember what use Mabel ever could have had. A fly sang its dirty song. He expected rain to ring at the window. It was hot as hell. The whole goddamn house had to be cleaned and he knew he wasn't able to do it. He stared at the ceiling.

maandag 8 juli 2013

harmless

Please, believe me, killing is harmless. Six one hundred thousand have been killed.
It is harmless, believe me. 7 milliard could have been killed.
Is it not better to kill a dog or an elephant for that very same reason? A dog, yes yes. An elephant, yes yes.
Yes, is it better to kill the dog. It is better to kill dogs, fish, dinosaurs and elephants. You see
We must kill the dog, and we could do that killing, don't you think so. Killing is harmless. Take any elephant.
Billiards of perceptions have been killed. So, please, trust me, it is harmless. Elephants got killed.
We have to take it as such. The dog got killed? It won't matter that much. You are wanted,
alive or dead.
Please, believe me, it is harmless. So many people have been killed.

Daisy and Herb

I would like to tell you something about Daisy and Herb. You know Herb? I didn't. Herb used to sit at Finkel's. We called it Finkel's. That is I called it Finkel's. Finkel, which wasn't his real name, ran a vinyl store near San Diego airport. It maybe was not that near San Diego airport, I wouldn't know, I've never been to San Diego, and it maybe wasn't San Diego and it wasn't a vinyl store maybe, but whatever it was, Herb used to sit there, at Finkel's, that's what I think it was, and it is told he sat there each day, each day again indeed, and that his usual hour was six o'clock at night. That's what Sulliman Cooper told me. I knew Finkel from the papers. They had written on Finkel. That is I called him Finkel. The way I knew him, having phantasies on his solemn occupation, Finkel selling vinyl releases no one really cared for, Finkel having no less than three bathtubes in the back of his house, in one of the bathtubes he kept a small baby crocodile from the species known as Alligator mississippiensis, Finkel himself, always being Finkel and no one else, Herr Finkel, to admit the idea that he must have had German roots, drinking coffee in a far too noisy way, as if he had to step through the coffee. Herb sat at the window. Finkel's had four windows and in front of each of that stood three sanseveria. It could not be ignored that they had a brown color. Herb always sat in front of the window next to the entrance and he never drank anything else but bourbon and mint tea, reading both newspapers Finkel's offered and reading each syllable of it. If Herb had the newspaper it easily took a couple of hours. He didn't run through the news, as I did, he took it syllable after syllable and ate it, chewed on each phrase and seemingly kept chewing until nothing was left of it. Now I remember that Herb, or Bernie, as some of the customers said, But lets talk about Daisy. What's your name, honey? Daisy, she said. Daisy had been born fat and grewing up she in a most easy way became fatter, fatter and fatter. She became so fat that one day Herb took notice of her. They married on July 6th in 1977. I now first will take a shit, Herb said to the newly arrived phenomenon. On behalf of that phrase Daisy added nothing that could have been meant to be an answer. I first take a shit now, Herb said. Daisy didn't react on that. Herb's eyes captered her stare. There she shat. Honey, he said.

zaterdag 6 juli 2013

paper

There was that weird conversation I had with Brenda. She's been working for our organisation since a couple of years. We most often meet in the corridor, drink coffee and talk on the weather. Brenda is a Facebook maniac. I hesitate to tell this sort of thing, as I don't have a Facebook account myself. She does. 'There's no paper,' she said.
'What?'
'There's no paper.' She looked at me as if she expected me to take notice of the fact that there wasn't any paper. No what? Didn't her eyes gleam, with a dark and joyfull twist, like they always gleamed? Wouldn't she have looked at me with that very same gaze if I just for fun had tried out a newly bought Bermuda or jokingly said: 'Hi, Brenda, what's that shit on your face, honey?' I didn't wear any Bermuda and there was nothing strange about her face. I helped her with a coin. She took her coffee and while she did, standing with her back to me, I noticed, as I had noticed so many times before, how thin she was. She wore a, euh, jupon and for that very reason they had invented the word. She had it short, one and a half a mile above her knees.
'There's no what, Brenda?' I said, sure enough avoiding speculation on anything else but a definit answer. Weeks are boring. Selling houses, buying houses and that whole trade of destroying old ones to build new ones, I had been bored with that for more than just half an hour. I'm so bored with the damn shit, Brenda, but it wasn't precisely what I had intended to say. I didn't say it. It had been the least of my intention to say such a thing to Brenda. One and a half a mile above her knees a key could be turned but it most often turned the wrong direction. 'There's no paper,' she said, 'we need to buy some.'
'Oh, do we. I wouldn't,' I said. 'I never use it anyway.'
'What?' The expression on her face hadn't changed. Even nearly blind, she never would need glasses.
'Well, I said I never use it.'
'What?'
'Why I never use it is a good question,' I said. She didn't smile and she didn't look as if she wanted to hear anything more on the issue, so we closed the issue and drank our coffee. Through one of the windows, as I went to the bathroom, I noticed a dog on the pavement. Black, big and hairy. I stripped my pants down, sat, read some funny thing in a daily that someone had left in the cabin. Then I noticed that Brenda had been right, there wasn't any paper.

the rotten man

A cruelly rotten man stepped from her grave and took with him all of her that had been left behind. He took her mind, killed a dog, he went so far to feed the dog to the skull.
There's always that moment, I guess, to slip through a backdoor, dead but full of conscious.
The thing left behind won't add anything else, nothing better than the taste it had.

The rotten man didn't need too much place. He went to a bar and drank a beer. Gimme some more,
he said. The barmaid did. He shrank, made some gesture, half conscious of both his attitude and hers.
Why furniture instead of nothing else. Why those images she had on her face, naked, dull.
She took his tale, lifted it, and from the point where she stood it vanished, deliberate, unconscious.

Now let me tell you something, the rotten man said. I've been dead for so many years.
I've been unconscious so many years. I know, the maiden said. Can't you take from the parts I have,
from that multitude of parts, that single one that makes me full, the cruelly rotten man said.
No, the barmaid said. It is against knowledge. You are not allowed to be here, she said.

vrijdag 5 juli 2013

travel

Neema Ba on 14th Teheran.
Braila, on 11th, Roumania.
Except of Capri maybe, Benjamin has no travel schedule.
Capri maybe.
Jonathan takes New York and maybe France and a couple of days in Amsterdam.
Blois, someone says.
Gerben meant London.
Mathias goes nowhere. Japan needs the liquid it needs.
Fatima turns to Hungary, R'm to Israel.
Lelaj has no plans.
Golnesa intends to visit the Caspian sea and the coast where she was born.

the bird

Reading on birds makes me sick. In a newspaper I read about a newly discovered bird, the Aurornis xui. It makes me sick. I start to vomit. Someone turns to the table where I sat. Can I help you, she asks. It's Madeleine. Madeleine is a cute blonde. She's half naked, which she shouldn't do. There's no reason why I need to see tits, whenever I look at Madeleine. There's no reason why I need to see fat, worn out meat and quite often even a punch of more delicate matter, whenever I look at Madeleine. This time her charming altruism didn't disturb me all too much. Birds make me sick, I said. Laurey, she said, honey, wouldn't you get home. I will, I said. Standing on the concrete path, next to the gasoline station, in a swing of dazzling light, a blue Chrysler took off to the highway, I tried to foresee the misery, walking home, and for a second or two I felt bright and lighthearted as in Medieval times sure enough quite often must have happened to that ancestor standing in front of a bleeding blade, nearly half a thought before it reached the skin it now had as a new switch of unfortunate fate.
I opened the frontdoor. Birdsong came from the main room. Ssssshut up, I shouted. I never, I really never would have raised my voice, not with Madeleine, not in front of anyone, but that bird felt too much at home. It had been there, in the livingroom, on the dresser, next to a pile of nude zines and dirty daily's. I went to the kitchen, took a can of China beer from the fridge. Damn, I said. You may accuse me of anything, major, I thought, but don't even start to sweat on the idea that I would be able to touch Madeleine. She's killed so often, major, being Jack's bride. I swallowed the can and lingered for a while on Madeleine. She didn't have much of a future. Cars ate from the concrete and a song of Cooder came to my mind. I had to think about it and I didn't. For some reason I failed thinking about the thing I had to be thinking about. Madeleine? Such noble feature. What could be wrong with such noble feature. I opened a door, stepped through the main room. There it stood, next to a pile of newspaper. The bird made it's usual noise. I opened the cage, dragged the bird from it, sat on the floor, had the bird in one hand, ripped my pants off with the other, jee, I hadn't been aware of the fact that I was able to do such a thing. I really had to. After doing what I had to do I gently put the bird in its cage and closed the cage.

donderdag 4 juli 2013

een avond

Juan scheldt me verrot. We zitten op het terras van Minor Swing. Er is een dame. Een van de handpalmen van Juan zit vast aan de dame. Hij begint over m'n oorring te zeiken. Het verbaasde me dat de hersenhelften, die hij op een of andere manier toch hebben moest, zich daarmee bezighielden. Je nodigt me niet uit, roept hij. Zonder het nog ingewikkelder te maken, probeerde ik uit te vissen wat hij daarmee bedoelde, tot ik opeens begrijp dat hij wellicht bedoelt dat we hem niet gevraagd hadden om in het kunstencentrum een concert te geven. Omdat hij te duur was, herinner ik me. Hij had toen een tapasbar in Oudburg. Ik kwam er af en toe. Je kon er lekker eten. Nu is 't een frituur. In 1999 had hij in croxhapox een fabelachtig concert ten beste gegeven tijdens een vernissage met projecten van Marc Maet en Michaël Borremans. Ik denk trouwens dat het ook toen was dat ik besefte dat ik weer naar Spanje moest. Wat ik deed. Ze hadden gedanst op de muziek van Juan. Marc vertrouwde me toe dat hij niet wist waar hij het had. Hij had een Porsche, herinner ik me, en één keer, op een avond, had hij z'n Porsche vlak voor huisnummer 54 geparkeerd.
Ik antwoord niet op de beschuldigingen van Juan, nu we op het terras van Minor Swing tegenover elkaar zitten. Hij had maar niet over die oorring moeten beginnen. Regen zeilt over het wegdek. Zo is het nu eenmaal natuurlijk, ik word de hele tijd door aangevallen, zelfs door mensen waar je het niet van verwachten zou. Een man met minirok en collants en hakken is kennelijk zo'n heikel ding dat ze er op Mars geen plaats voor hebben. Het is niet moeilijk om te begrijpen dat het ook werkelijk zo is, met het nog altijd geldende kader zijn man en vrouw aparte dingen. Een man is stoer, een vrouw kan zich wat minder permitteren. Het feminisme is eigenlijk ook wel gestrand op het feit dat een vrouw een broek dragen kan, wat na verloop van tijd opeens aanvaardbaar leek, en dat ze kon doen wat ze maar wilde doen. Zolang de omkering onaanvaardbaar is, heb ik toch wat vragen bij dat femenisme. Wat bedoelen ze met het argument dat man en vrouw gelijke rechten hebben.

dinsdag 2 juli 2013

nobody's porn

I step inside the car. Don't worry about that. I try the key. It works. It is a miracle that I have the key. I'm quite often such a lazy mudhead. I had the key. I move the car to the main lane, hadn't seen the bike. I had an excellent mood. Did I tell you? I felt. I had that feel. Nothing ever would or could touch it as I surrounded the car and its surroundings with that excellent mood I had. I look at a screen of poplar trees. How nice poplar trees standing there along that dreadful lane. It first didn't disturb me all too much. What could have dismantled that pleasant mood anyway. I had, I may say, an excellent feel about as good as anything. And I must not hesitate to say that it had been a miracle that I had the key, I hadn't lost it on a place where I damn sure wouldn't have found it during a period of at least many thousand years. There's so many places and on those places so many things get lost. Man, no, I had the key. One could have lost it at so many places, I must say, and even apart from that, as thoughts and movements so often take a strange turn, the object easily itself could have disappeared inside the soft surroundings of a seat with no other moral edge than the fact that it couldn't help disappearing and kept disappearing. But I had the key. I sort of wondered though why a bike should be biking on a lane even not meant for bikers, and no one on it. It was so beautiful to see a bike get go on its own. A fat lady had been on it. She could have had no idea on how daring that was. Art school students most often have no idea of the danger. Oh oh, someone of knowledge exclaims, don't let your mind be stuffed with a higher meaning, with the solution these tutors want you to add to a thing you never would have conceived if they hadn't told you to do so. Make decent things. Go for a walk. Don't let anyone tell you that you are an artist, don't let anyone tell you that it's pure and gold. You have been conceived as crap, sweetheart, darling, and this you must feel and experience in its most narrow end before you even could get to the idea what it is. From the gold raise no decent work. Oh oh, from the gold raise nothing else but the stone age of memory and you will be a slave to worship these fallen walls, fallen into the darkest depth of moth-eaten imagery.
There was no lady on the bike, even not a quarter of the lady, fat as she had been. She sat in front of the wheel. A person of whome I maybe once may have seen a mirrored smile took the bike and dragged it to the enrance of a nearby house. He half turned his face towards me. One thing struck me. Her face. How can I explain that pleasant embarrassment now that I saw that weird individual, half naked half dressed with something that looked like a layer of Heinz tomato ketchup. I dare to say, it looked very tasty and very healthy indeed. The person so wonderfully dressed turned his head towards the car and he turned it twice. With the first turn it was a man's face. It had excellent features. His eyes were bleeding but apart from that not a bit of horror advertised on the face of that smart looking fellow, so well-dressed as he was. Then, the fat lady just as well had a pleasant surprise as I was sitting inside her wealthy parts, surrounded by its carnivorous abundance. I had no theory about it. Theories are no food for someone with such a healthy appetite as she had. Not for one single second did I consider to measure the new features I had. I drove on, fat as a hippopotamus, as each being of intellect driving his or her car to some unknown destiny could have concluded, without the slightest intention of course to hurt anyone else. Frankly, this is the least of anyone's thoughts.