Bij de Griek zit het aardig vol. Aan een van de tafels zitten twee mannen, een sober en smaakvol uitgedost heerschap van middelbare leeftijd, vijftig misschien, en een jongen van een jaar of twintig. Vader en zoon. De jongen is zonder kingewas. Ze zitten tegenover elkaar, kregen een ogenblik eerder op tafel wat ze besteld hadden, de vader de lamskoteletten, geserveerd met Griekse pasta. Praten doen ze niet. De vader, een man met hoog voorhoofd, zorgvuldig getrimd kingewas, geen excentrieke elementen, het baard- en snorhaar grijzend, houdt zich zonder dat het uitdrukkelijk opvalt aan de beleefdheidsformules. Aan tafel in een restaurant is er van oudsher een aantal formules: je gaat niet op de tafelrand leunen, je houdt je handen boven het tafelblad, je zit niet als een halfvolle broodzak over het bord gebogen et cetera. In de gelagzaal is niet één iemand die zoals hij aan tafel zit. Hij staart naar het bord en de lamskotelet, eet, kauwt, ook dit weer zonder dat het opvalt, negeert de jongen die min of meer kromgebogen pal voor hem aan tafel zit. Niet zo kromgebogen dat z'n gezicht tegen het bord plakt, veeleer alsof het hem niet eens om dat bord te doen is, of, het andere uiterste, alsof voorlopig alleen telt wat hij voorgeschoteld kreeg. Ze praten niet. Gekromd over de tafelrand hoeft hij z'n vader niet aan te kijken. Het pas de deux beperkt zich tot het snijden van stukjes vlees en af en toe een kleinigheid weghalen uit het extra dat tussen hen beiden op tafel staat, een platte schotel met sla en een assortiment versnaperingen.
De vader haalt een broodkorst door de bruine saus. Smikkelen laat hij over aan mes en vork.
Ze bestelden hetzelfde bleke bier, een slap inbevbrouwsel dat je tegenwoordig op elk terras waar ook ter wereld drinken kan. De vader heeft het brouwsel voorlopig niet aangeraakt, worstelt met het benige restje van wat een lamskotelet was. In het glas van de zoon staat alleen nog een bodempje. Er komt geen tweede glas. Ook de zoon lijkt dat niet opportuun te vinden. Ze spreken geen woord.
Op gegeven ogenblik kijkt de vader opeens, heel even, van het bord op. Het is een vluchtige blik, alsof hij de jongen, die op geen enkel moment buiten de reikwijdte treedt van wat voor hem op tafel staat, niet met dit of dat lastigvallen wil. Hij prikt in het bord dat tussen hen in staat. Wat later hapert een slablaadje aan de buitenzijde van z'n bovenlip.
Aan een van de andere tafels zit een dame die er niet zo gelukkig uitziet. De persoon met wie ze aan tafel zit, is jonger, zo jong dat hij haar zoon had kunnen zijn.
Na de maaltijd gaan ze opeens toch praten. Zonder geluid te maken. Ze kijken om zich heen, bestuderen het interieur, bestuderen de kaart. Wat tot me doordringt is aan het Duitse taaleigen verwant. Ze spreken op fluistertoon.
vrijdag 27 december 2013
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten