zaterdag 30 augustus 2014

30 augustus

Transcriptie van Wednesday 30 August; The Virginia Woolf Diary volume 5; Penguin Books 1988; p. 232 AUGUST 1939

Niet op voet van oorlog. Nog niet. Marokkomakaken in een kotswitte BMW schreeuwen een vies woord, het gebeurt aan de Grasmarkt, Araabs, geen yotatoeter van te begrijpen. Op de terrasjes kwelen ligusteraapjes. Laat ik het maar niet hebben over wat gisteren gebeuren moest. Omdat het morgen ongetwijfeld over het hoofd zal worden gezien. Met een mottenplaag ga je niet aan tafel zitten. Als ik er ook maar eentje zie, waar 't ie ook zit, een wijfie of een mannetje, ik hou ze niet uit elkaar, grijp ik de krant die op een bliksemsnel te bereiken plek ligt, kortom laten we zeggen binnen handbereik, driedubbelgeplooid, om het maar niet te hebben over de ellende waar ze het in zo'n krant telkens weer over hebben, en mep het soms donkerbruine, soms wat lichter van kleur gevleugelde specimen uit de familie der Tineidae met één enkele knal tot moes. De resten van zo'n tot motmoes herleide Tineola bisselliella geven een bruine vlek. Twee weken geleden ging ik er van uit de mottenhaard grotendeels uitgeroeid te hebben, maar net met de mot is grotendeels uitgeroeid onvoldoende. Vergelijkbaar: om het moslimextremisme uit te roeien heb je in principe niet alleen de plaag maar ook de oorzaak van de plaag aan te pakken. Religie is een onrecht. Er zijn geen goden. Elke profeet is het deksel van een beerput. Met N. & T. pratend over wat ze recent meegemaakt hebben, of wat L. er over te vertellen heeft, had ik net zo makkelijk tot het besluit kunnen komen dat elke verliefdheid het eerste woord van een vervloeking is, elke handeling die meer beoogt dan de handeling het deksel van een drekstort en de hele soort, zo zij niet aan dat sobere beginsel beantwoordt, niet meer dan een immense drekkuil van maden en wormen die hoogstens, heel even, tot de verminking van iets hogers dan de drek waarin ze krioelen in staat is, of niet eens. Niet eens in staat tot vleugels of slechts tot vleugels waarmee ze hoogstens in weer een andere verminking belanden. Als je alles wat ooit geschreven en bedreven werd terugbracht tot één enkel boek: zwarte bladzijden. In die troep staan we niet naast maar in elkaar, het uitroepteken, de drek reikt tot de schedel, er zijn geen woorden meer. Zij die over een buitengewone lange hals beschikken, of in de drek stiekem op stelten staan, hebben het niet minder kwaad, ook in het bovenstrontse wordt stront gebraakt. Een razernij van stront jaagt over de mensbol. Dit gaat gepaard met een kannonade van drachtig geluid. Met elke haal beland ik in een nieuwe drekpot, in Nieuw-Zeeland, in Nigeria, in Irak, meegesleurd door een telkens opnieuw plotse stroom van berichtgeving, de drek is amper doorgespoeld of daar is de nieuwe spoeling, een diarree van dingen waar geen eind aan komt. Om het niet erger in te schatten dan wat het is, haal ik de fiets van stal. Een bleek zonnetje hangt boven het hinterland, wolken drijven in het zwerk. Geen buitjes. Opgelucht fiets ik naar het stadscentrum en fantaseer over de boeken die ik schrijven wil.

Geen opmerkingen: