Ik bevind me op de route départemental van Orange naar Avignon, een tweevaksbaan die zich tien kilometer ten noorden van Orange vlak naast de autosnelweg bevindt, parallel aan die autosnelweg. In Orange, herinner ik me, was ik twee keer. Een eerste keer in 1981. Ik reed toen richting Lyon in een witte Toyota 2000, sportmodel. Daarna nog een keer, in 1986. Toen kwam ik van Toledo waar ik in een kerkje naar The Burial of the Count of Orgaz had staan kijken, achter een haag Japanse toeristen. Ik was in het gezelschap van de dochter van een Zwitserse diplomaat, Rosine heette ze. We hadden elkaar op de trein naar Toledo ontmoet. Verbluft door het enorme schilderij van de Griekse meester van Toledo, dat naar verluidt tot zijn beste werken gerekend wordt, en niet minder aangenaam verrast door de charmes van Rosine, aan wie ik nog datzelfde jaar twee brieven zou schrijven die onbeantwoord bleven, belandde ik in een hotelletje in een achterbuurt van Madrid waar ik de hele nacht naar het gejammer van een prostituee te luisteren had. Daarna werd Orange die Franse stad waar het Front National begin jaren negentig de gemeenteraadsverkiezingen won. Vandaag is het amper meer dan een aantal kruispunten en richtingwijzers, het verplicht afremmen tot 50km per uur, dan over bepaalde afstand niet meer dan 30km, zoals tegenwoordig overal in Frankrijk gebruikelijk is, en de vaststelling dat het op één plek, iets ten noorden van Orange, op een parkeerterrein, verboden is om meer dan 10km per uur te rijden. Richting Avignon rijdend over een tweevaks die heel af en toe over een afstand van vaak niet meer dan 400 meter in een drie- of viervaks verandert waar dan wel 110km per uur gereden mag worden, passeer ik des zones d'activités, zoals ze het noemen, en een lappenmand van veldjes en nederzettingen, soms een wijngaard en ook steeds vaker hoge rietkragen. Ik dwars l'Ouvèze, een zijrivier van de Rhône.
Eind jaren vijftig, begin jaren zestig, toen Daniël Robberechts vaak in de buurt van Avignon rondhing (in Aankomen in Avignon herinnert hij zich dat hij zo'n twaalf keer in Avignon of in de buurt van Avignon geweest is), had je er ongetwijfeld nog geen snelheidsbeperkingen en ook les points circulaires zijn van iets latere datum.
Op gegeven ogenblik kan ik kiezen tussen Carpentras, een baan die min of meer linksop draait, of Avignon/Cavaillon, de Route Départemental 907 richting Avignon die zich meteen voorbij die splitsing vlak naast de Rhône bevindt. Het is een tweevaksbaan. De maximaal toegelaten snelheid is 90km per uur.
Dan Avignon Centre en tot Avignon en het Palais des Papes dat plots boven de stroom uittorent, is de Rhône vlakbij, ter rechterzijde, met woonboten op de linkeroever.
Van Avignon, waar ik één keer was, in 1977, herinner ik me twee dingen die ook in het relaas van Robberechts een belangrijke maar onduidelijke functie hebben: de vestingmuren, die ik voor me heb zodra ik de ring rond Avignon oprij, en het Palais des Papes en dan vooral het plein dat zich vlak voor het Palais des Papes bevindt, en één bijzonderheid waar Robberechts het niet over heeft, omdat die dingen begin jaren zestig niet bestonden, eind jaren zeventig wel: een bio-shop vlak bij het Palais des Papes. Ik logeerde toen in Aix-en-Provence, bij een dame die de leeftijd van m'n moeder had en een dochter die op huwen stond. We reden naar de haven van Marseille. Haar echtgenoot was kapitein op een bootlijn naar Casablanca. We reden naar Sète, naar het strand, naar het kerkhof vlakbij dat strand waarvan we wisten dat Georges Brassens er begraven wilde worden, naar Arles waar ik op een terras een Salade Niçoise verorberde, en tijdens een van die ritten deden we dus ook dat biowinkeltje aan vlak bij het Palais des Papes.
Rue de la Phalapharnerie. Hier rij ik onder de vestingmuur door. Wat verderop is er Rue des Infirmières. Het duurt even voor ik een hotel vind.
Hotel Le Magnan is aan de zuidelijke rand van de door de vestingmuur omsloten binnenstad. Na het inchecken, waarna ik eerst nog een parkeerplaats te zoeken heb, wandel ik naar Avenue Guillaume Puy, op het stadsplan dat de uitbater van Hotel Medieval me toestopte, is het rechtsop. Ik stel me voor dat Robberechts hier veertig jaar geleden voorbijkwam en dat huisnummer 77 er toen niet anders uitzag. In Rue des Teinturiers, wat Robberechts in Aankomen in Avignon met enige nadruk vermeldt, er is een strak afgeboorde waterloop, dineer ik op het terras van le Zinzolin. Wat verderop maakt het straatje een bocht richting stadskern en in die bocht is La Cave des Pas Sages, een kroeg die vanavond een manouche soirée op het programma heeft. De olmen, de smalle door hoge muren ingesloten waterloop, de watermolens, dat alles ziet er uit alsof het er ook eind jaren vijftig al was en onveranderd bleef. Het is een warme zomeravond, regen druppelt over de straatkeien, op het terras is geroezemoes, luidkeels gelach. Een koppel dat er nog niet woonde toen Robberechts door Rue des Teinturiers slenterde, opent de voordeur van huisnummer 41 en betreedt La Cave des Pas Sages waar het concertje een ogenblik eerder begonnen is. Een half uur later gaat het stortregenen, een interessante variant op Les Yeux Bleus Cheveux Blond: loodrecht zeikt noodweer over het stadje.
zaterdag 7 september 2013
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten