Vandaag 'Poésies', een volume van Michel Houellebecq (receuil de poésie en choc, choc verbal). Ik open het boek op bladzijde 177 en lees de derde strofe: 'Nous voulons quelque chose comme une fidélité,/ Comme un enlacement de douces dépendances,/ Quelque chose qui dépasse et contienne l'existence;/ Nous ne pouvons plus vivre loin de l'éternité.' Het titelloze gedicht, drie strofen, de eerste strofe begint met 'Il est vrai que ce monde où nous respirons mal', maakt deel uit van La Poursuite Du Bonheur, een in 1997 door Flammarion gepubliceerd volume.
Ik lees bladzijde 108, de laatste bladzijde van Le Sens Du Combat (1996), wat het eerste deel is van dit 3-delige boek:
Et les mottes gercées résonnaient sous nos pieds;
Avant la guerre, ami, il y poussait du blé. Ik stop 'Een Stamboek' van Patrick Modiano in de schoudertas en fiets via de Blekersdijk naar de Rodetorenkaai waar als gebruikelijk een file staat tot aan de Dampoort. In de Lucas Munichstraat en op het woonerf is helemaal niemand. Het roeste schuim is opgelost in een atmosfeer van grijze bloemen. Grijs, het is zowat de enige kleur waar de natuur niet voor te vinden was. Alleen in het orakel van brandende steden of als de struikrover in een ziedende schaduw tussen ratten over het slagveld vlucht. 'Maar het leven ging door...' lees ik bladzijde 91. Er is het geluid van een fiets. Carole betreedt de hall. Ik breng het barmeubel op orde, het boek van Modiano belandt ergens ter rechterzijde. Geen muziek vandaag. Carole heeft een afspraak met Colette Dubois die voor H-art schrijft en Nathalie, ook uit Brussel, ze werkt in Tourcoing waar ze onder andere Messieurs Delmotte als collega heeft. Pot koffie, vraag ik. Met of zonder melk? Met of zonder suiker? Nathalie lacht, ze heeft het niet voor mensen die niet roken en thee drinken. Colette en Nathalie dringen binnen in het inhoudelijk discours, de noodzaak van dat inhoudelijk discours, dat het spontane voorrang heeft en dat de scene tegenwoordig helaas door een markt- en productgericht discours verpulverd en vermorzeld wordt. We zijn het er over eens dat je het niet over grote en interessante kunst kunt hebben zonder het over attitude te hebben. Lui als Fabre horen tot de uitwerpselen van een dinosaurische periode en dampen een discours dat zich tot de pluchen zetels van het society event beperkt.
Nathalie is nieuwsgierig en graaft zich in een gesprek over de beginperiode van croxhapox, het gesprek komt eerst op de aversie voor productgericht denken en marktmentaliteit, dan op het werk van Carole Vanderlinden. 'La peinture,' zegt Carole, 'je la cherche.' Het zijn de kleine dingen die belangrijk zijn. Ik ben het hier volstrekt mee eens, het debat over het grote socio-filofische belang van actuele kunst was reeds midden jaren tachtig aan een modderbad toe. Het is het intellectuele en miope discours van een stelletje gediplomeerde idioten die maar wat graag zouden hebben dat de actuele kunst zich tot een lexicon van vertrouwde dingen beperkt. Producenten van schijtpapier hebben een gat in de markt, met stront heb je geen debat over inhoud en product.
We nemen het werk van Michel Couturier door, een van de vele cd-roms die Colette heeft meegeberacht. Het gesprek komt op Jean Bernard Pouy die onder andere 'Spinoza encule Hegel' schreef, Spinoza die Hegel in het kontgat neukt. Fabre encule Fabre, Fabre neukt zichzelf in het kontgat, iets van die strekking. Colette, Nathalie en Carole gaan ervandoor. Atelierbezoek. Ongeveer op hetzelfde ogenblik betreden Kurt en Mercedes de corridor, dit keer in het gezelschap van Annick en de elfjarige Melody. De knuffel van Melody, een witte hond met zwarte vlekken (of een zwarte met witte), heet Blacky en is eigenlijk een knuffel van Merche. Jos springt binnen. Over het woonerf galmen de klokken van de Machariuskerk. Er zijn nog meer bezoekers. Een zekere Luba Melantchouk legt een portfolio van haar werk voor. Kurt herinnert zich de titel van het boek dat na de openingsavond van 24 november spoorloos verdween, 'Mijn naam is Ambrozijn' van Omar Pamuk. Het gesprek komt op schilderkunst. Jos legt uit dat hij het nogal moeilijk vindt om over zijn eigen werk te oordelen. 'De mening van een derde,' besluit hij, 'is altijd nuttig. Als die derde tenminste affiniteit met het werk heeft.'
Luba werkt als tolk voor de tolk- & vertaalservice van Stad Gent en vertelt hoe ze in België terechtkwam. 'En ik heb altijd gedacht,' grapt Jos, 'dat als Belg geboren worden brute pech is.' De redenering van Luba is dat je meerdere soorten migranten hebt. Veel van de Russen die tegenwoordig naar België afzakken, belanden in de marginaliteit, de situatie, meent ze, is amper te vergelijken met de periode net na de Russische revolutie, toen waren het vooral intellectuelen en kunstenaars die uit Rusland wegvluchtten. De huidige situatie is een stuk problematischer.
'In feite kunt ge maar zeer pessimistisch zijn over de toekomst,' moppert Jos. Door de huidige economische expansie en wildgroei dreigt voor het Westen, meent hij, eenzelfde scenario als wat de bewoners van het Paaseiland overkwam. In een notendop: 'Toen ze de laatste boom gekapt hadden, konden ze geen boten meer bouwen. Doordat ze geen nieuwe boten konden bouwen, ging de visvangst slabakken. Op het Paaseiland echter hadden ze geen dieren, het was een totaal van de buitenwereld afgesloten gemeenschap. Er was geen voedsel en dus begonnen ze elkaar op te eten, tot de laatste man.'
Sluitingstijd. Carole komt haar fiets ophalen en warmt haar handen aan de straalkachel. Het gesprek komt heel even op Annick Lizaine.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten