woensdag 5 december 2007

woensdag 5 december

kleine notitie ten behoeve van de blogstats (3)

Toen ik zelf eens op onderzoek uitging naar Véronique De Cock naakt - en de ontelbaar vele variaties op dit thema - kwam ik tot de vaststelling dat het niet voor de hand ligt om het bronmateriaal te vinden, niet voor iemand die is opgegroeid met het bestuderen van andere mosachtigen dan het wellicht op een streepje na schaamhaarvrije biotoop van de dame in kwestie. Persoonlijk vind ik Véronique De Cock naakt geen type om wild over te doen, dat ze een BV is, is trouwens al helemaal geen pluspunt.
Elk nadeel, zei Cruijf, heb z'n voordeel. Met BV's is het net andersom. Ze bestaan alleen omdat ze door de media gemaakt werden, dat wellicht ook zelf wel wilden (het mes snijdt aan twee kanten) en die media leven van de vele hypes die ze maar wat graag in stand houden. In deze blogspot kwam Véronique ter sprake omdat ze door De Morgen vermeld werd. Bij de cultuurpagina's van De Morgen hoort een klein en lieftallig rubriekje dat zich op het wel en wee van de BV-sector focust. Er staat helemaal niets dat je als lezer of ex-lezer van De Morgen zou willen weten. Paris Hilton die het met een koffiemolen doet - of met een hooidorser wellicht - is net zo interessant als het zoveelste beeld van een amoebe in digitale versie. Met mediafiguren geldt een simpele regel: het ding moet zich interessant maken voor het interessant had kunnen zijn.
In 1969 had Gainsbourg een hit met Je t'aime moi non plus. Tik op Google 'LUI magazine' in en duik in het archief van dit Franse blootblad. Het decembernummer van 1969 is er een met naaktfoto's van Jane Birkin. Serge Gainsbourg figureert als minnaar. 'Ou sont les neiges d'antant.'
Die hele retoriek van het BV-schap is een grijze ochtend, het gebruikelijke kopje koffie, de kinderen kijken op TV naar comics en met je lieftallige eega botert het niet hoewel dat voorlopig alleen uit de bijverschijnselen blijkt.

Itutitu of het vermaak van de kleine dingen

Itutitu is 16 centimeter hoog. Het koperen beeldje stelt een hond voor, was eind 18de eeuw in Indonesië vervaardigd en kwam eind jaren tachtig van vorige eeuw na tal van omzwervingen in een antiquariaat aan Sint-Jacobs terecht. Koperen beeldjes uit het Indonesië van de 18de hadden best wel wat marktwaarde maar geen publiek dat er interesse voor had. Het beeldje, dat een hondachtige godheid voorstelt, kwam na een of ander vervelend karweitje op het atelier van een kunstenaar terecht. 'Hebben ze geen interesse voor en het brengt amper op,' zei de pandjesbaas. De kunstenaar was in z'n nopjes. De hondachtige die hier en daar een scheur vertoonde, reden wellicht waarom het antieke beeldje geen marktwaarde had (door de vele handen die het hadden aangeraakt had het koper een donkere kleur gekregen), torste een uitstulpsel op de knie. Dit fallusachtige beginsel stelde een mens voor. Een lange en dikke tong hing uit de bek van de hondheid, een tong - geboetseerd als een zachte en vlezige welving - die bijna tot de schedel van de als fallus afgebeelde homenculus hing. De kunstenaar nam het beeldje mee op zijn vele reizen. Hij wikkelde de godheid in krantenpapier dat hij er afhaalde zodra het zijn bestemming bereikt had. Gedurende meer dan tien jaar vergezelde het hondje de kunstenaar tot het artefact op onverklaarbare manier verdween en in andere handen en op een andere plek belandde.

Geen opmerkingen: