woensdag 26 december 2007

woensdag 26 december

Ik moet maar eens wat meer sporten. Tot die vaststelling kwam ik na een fietstochtje door de noordelijke binnenstad. Niemand vroeg me om het gebouw te betreden maar ik betrad het gebouw. Aan een desk stonden wat dames te kletsen, iemand verliet een liftkoker, op straat stak iemand tussen doorgaand verkeer het asfalt over. Ik nam een volume door, vond er niet wat ik hebben wou, verliet het gebouw. Tegenwoordig publiceren ze alleen dingen waarvan je niet dromen mag dat je het gelezen had moeten hebben. Van de weersomstuit begon ik te fietsen, ik fietste tot ik helemaal in het meest zuidelijke puntje van de Gentse agglomeratie belandde. Iemand opende een deur. Er stond een tafel. Of ik wat thee hebben moest, vroeg iemand. Wat voor thee heb je, vroeg ik. Earl Grey, zei ze. Later reikte iemand me een Meulenhoff editie aan met werk van Bruno Schulz. Op de salontafel stond een kommetje met Turkse koeken. Die had ze van de bakker op de hoek, zei ze. Ja, zei ik, natuurlijk, van de bakker op de hoek. Er was nog een boek, van een zekere Dewulf: Naderingen, kijken & zoeken naar schilders. Een van de schilders waar de schrijver het over had, was zo bij het haar getrokken, ik schoof het boek haastig van me af. Het is toch een nadeel met die moderne tijd, ze weten niet waarover ze het hebben. Er kwam verse thee. Weet je, zei de gastheer, dat ze in Frankrijk en Spanje nog nooit de stem van Humprey Bogart hebben gehoord.

's Avonds beland ik in de Halvemaanstraat op huisnummer 113. Frips is gedurende enige tijd in de keuken bezig. We luisteren naar the Theme Times Radio Hour, de opname is een tijd geleden, een maand of zo, 'hoste Bob Dylan'.
Het gesprek komt op Alan Ginsberg. In het exemplaar van Kaddish dat Marc heeft, staat op de titelpagina volgende plichtpleging:

Alan Ginsberg November 29, 1979 (geen tijdstip)
Best wishes for your beard & eyes

Ik zat op kot in Sint-Kwintensberg, legt Marc uit. (de gesprekspartner drie jaar eerder in de Gezusters Lovelingstraat om de hoek; eind 1979 woonde die ander in het Pand waar enige tijd later een grootscheepse razzia van de Gentse politie zou plaatsvinden, een waanzinnige gebeurtenis, de actievoerders hadden de vloeren ingesmeerd met zwarte zeep maar ze hadden ook een van de meer zwakke invalshoeken over het hoofd gezien, letterlijk, de ruiten van een verlopen binnentuin, je kon je niet inbeelden dat de aanval daar beginnen zou, dat de gewapende arm der wet als een horde zwarte ratten door de ruiten dook, de actievoerders zaten in een lange rij tot helemaal aan de doorgang tot de binnentuin, het stadsbestuur had alles keurig voorbereid, de pandbewoners maakten geen schijn van een kans, ze zaten als ratten in de val, de opgetrommelde politiemacht wierp tapijten over de zwarte zeep, het gebeurde zo snel dat je geen tijd had om er bij na te denken, in het tumult dat ontstond chargeerde de gewapende arm der wet, hij zat voorin, ze zaten in kleermakerszit, iedereen die in het gebouw woonde, de charge ging in een tumult, er ontstond paniek, een splinterregen van glas spatte over de pandbewoners, hij stond op uit de groep, in de paniek die ontstond zag hij lichamen die wegkropen, een slagregen van glas sloeg over de bewonersgroep die zich in de gang verzameld had, Luc stond voorin, Luc had veel eerder de leiding over de protestbeweging genomen, in de deining sprong iemand voorwaarts, ook anderen sprongen voorwaarts, hij greep een van de tapijten vast, een matrak sloeg over hem heen zonder raakpunt, in het tumult werden ze naar de tuin gedreven)

Kaddish and other poems 1958-1960
The fall of America (poems of these States) 1965-1971
Mind breaths, poems 1972-1977
Planet News, 1961-1967
Howl and other poems
The gates of Wrath, Rhymed poems 1948-1952
Plutonische ode, vertaald door Simon Vinkenoog, 1980
Marc herinnert zich dat Roland Van Campenhout en Allen Ginsberg het best met elkaar konden vinden. Hij heeft nog wel meer dichtbundels van Ginsberg. Poems all over the place in de editie van Cherry Vally uit 1978 en een grappige coïncidentie, in 1978 verbleef ik in Cherryville. Het boek is opgedragen aan Larry Ferlinghetti. Marc heeft de Cherkovski biografie. HURAH FOR ANYTHING uit 1958 is opgedragen aan iemand die Miriam heet. In de boeken van Ginsberg tref je wel vaker dedicaties: Vajra Acharya, Walt Whitman, Peter Orlovsky (die z'n minnaar was) en Gregory Corso. Ginsberg was tijdelijk zonder baard toen Marc hem ontmoette. Dat had met een kuur te maken.
En er zijn nog boeken, A Ginsberg Gay Sunshine Interview (with Allen Young), Empty Mirror uit 1961 en Iron Horse, een editie van City Lights uit 1974.
Onderin de boekenstapel twee boeken van Diane di Prima, Herinneringen van een Beatnik en Revolutionaire brieven.
Het gesprek komt op Crumb. 'We hebben zijn onderbroeken nog gezien,' merkt Frips op, 'in Sauve.'
'Lekkere prut,' merkt iemand op. Marc ontkurkt een fles rode wijn. Het gesprek komt op Joop Stoop, Marc haalt de mandoline erbij en tokkelt een deuntje. 'Vier maal vier snaren,' legt hij uit. 'En ge hebt ook een banjoline.' Frips vertelt over dat concert van Bob Marley, dat moet in 1980 geweest zijn. Ze was 16 en van haar ouders mocht ze er niet naar toe tenzij Karel meeging, dus die zei dat hij zou meegaan. Marc zoekt uit wanneer dat concert van Marley was. Frips dat ze met een stel Bob Marley fans naar Vorst reed, met 35 in een geit. En als we daar stonden, vertelt ze, stond ik zo onnozel als een geit tussen al die ganja-rokers. 'Ja, jongens, goh goh goh, en ik ben thuis geraakt he. Ik moet een blackout gehad hebben, ik was zo stoned als een ei.' Marc intussen is er op uit gekomen dat hij geen gegevens over dat concert in Vorst traceren kan en dat Marley de 11de mei van het jaar 1981 gestorven is.
Na Marley komt Harry Partch ter sprake. Waits heeft het over Partch als een van z'n belangrijkste invloeden. Op tafel ligt een exemplaar van Bring Me Your Love van Charles Bukowski, met illustraties van R. Crumb.
Partch heeft nog altijd een e-mailadres terwijl hij in 1979 gestorven is.
Wat Marc ook heeft: 'Gedichten', een van de vroegste publicaties van Johan Joos, een bundel uit 1981. Hij dist herinneringen op aan Appelscha en die beruchte reünie van de Anarchisten van de Lage Landen. Je had er vegetariërs, blootlopers en punkies. De reünie van 1980 staat hem helder voor de geest. Die Hollandse anarchisten van Appelschaar hadden iets tegen alcohol maar ze verboden het niet. Marc maakte deel uit van de Gentse bent. Telkens als ze er heen reden, tankten ze het rijdend meubilair tjokvol alcohol, je wist op voorhand dat het daar in Appelscha droog stond. Die lui van Appelscha hadden het niet voor personencultus. Terwijl ze er aan de andere kant toch een grote poster met een afbeelding van Ferdinand Domela Nieuwenhuis hadden en een van zijn meest beruchte uitspraken: 'Denkende arbeiders drinken niet, drinkende arbeiders denken niet.' Of omgekeerd, Marc weet zich dat niet zo meteen te herinneren, we zitten halverwege de tweede fles. 'Natuurlijk moet ge dat situeren in de 19de eeuw.' De arbeiders werden uitbetaald op café, zopen zich te pletter, maakten er korte metten mee. Die Domela Nieuwenhuis was een predikant geweest en dus, om maar te zeggen, besluit Marc, daaruit ontstaat dan dat anarchisme. 'Ergens...'
'Ergens denk ik wel,' komt de bezoeker tussenbeide. 'Dat Ria een punt heeft.' Ik heb zoiets van...
Heb jij niet zoiets van? Heb jij dan niet zoiets van het zou best wel iets euh. Als het euh iets had van. Euh. Zo iets van. Dat het iets, dat het iets zou kunnen hebben van. Dat het iets van.
'Ergens.' Zo van in je keelholte, zou het daar iets hebben? In je kontgat, zou het daar iets hebben? In je neusgat, zou het daar iets hebben? In die bijbel van je, zou het daar iets hebben? In die toverhoed van je, zou het daar iets hebben?
Debra Ortega die zegt (ontdekken we op Google): 'Ik had zo echt iets van...' En Kate Ryan die zegt (ontdekken we op Google). Dat is zoiets van. En Belle Perez die zegt (ontdekken we op Google).
Marc tikt het trefwoord Eddy Wally in. 'Wow... hoe fantastisch zeg... super...' Aan de horizon, hoog boven de Atlantische Oceaan, drijft een amoebe. Ho-who-who-waw, fantastisch zeg, bij Wally is de leegte zo groot dat het zo iets heeft van, het krijgt een nieuwe betekenis.
Is het je opgevallen, zeg ik, dat de man nooit zichzelf is. Hij speelt iemand waarvan hij meent dat hij het wel moet zijn, een kakelend zelfbeeld dat als een rotsblok op het stomme bakkes neerdondert en terstond verpulvert in een leegheid van debiel narcisme.

Geen opmerkingen: