Een digitale stofwolk, geritsel van muizen onder de plankenvloer, in het zonlicht warrelen stofdeeltjes, boven de daken is een helderblauw uitspansel en het geluid van een sportvliegtuigje.
Britta stelt voor om nu vrijdag naar Gent te sporen, het is een tijd geleden dat ze nog eens in de croxruimte was, en Kelly laat weten dat ze best zin heeft om mee te doen aan de tweede editie van Brainbox.
Onder het eerste en derde deel van Het Bureau van J.J. Voskuil bevindt zich een dunner en donker volume, de titel ervan is Het Doek en de auteur Milan Kundera. Ik sla het boek open op bladzijde 166, de op een na laatste bladzijde van het boek, en lees: 'Als kunstwerken worden ontrukt aan de geschiedenis van hun kunstvorm, blijft er niet veel van over.' Dit vraagt om een slok koffie en een sigaret.
Aan de overzijde van de straat licht een bakstenen gevel op in het kraakheldere zonlicht.
Mailtjes van Bart Dhaluin, Lucie Renneboog en Maud Vande Veire die hiermee toetreden tot de tweede editie van het Brainbox project. Met Rik De Boe omstandig heen en weer gemail over een toonmoment dat bij voorkeur na 4 mei plaatsvinden moet. Ik contacteer de betrokkenen.
Bij Van Gennep in Amsterdam publiceerden ze in 1998 'Een vinger te veel' van Alfred Brendel. Brendel staat bekend om zijn verfijnde en solide interpretaties van Liszt, Mozart en Haydn. Het tweede gedicht, een titelloos gedicht, begint met volgende situatieschets: 'Voordat ik mijn kennissen bezoek
Mensen die Brezel heten
luitjes die van dieren houden
drink ik me altijd moed in' In het gedicht maakt Brendel melding van het feit dat hij bij de Brezels de hele tijd door door honden belaagd wordt - 'Nog tot aan de kruising/ blaft hij me na' Bladzijde 14 opent met een al net zo vermakelijke bespiegeling: 'Toen de dichter
als onder dwang
zijn eerste regels op papier had gezet
leunde hij opgelucht achterover' Het is het woord 'opgelucht' dat het doet, de vondst van een pianist die overigens als geen ander weet hoe je Liszt en Haydn vertolken moet.
In het hieropvolgende gedicht kronkelt een kerkelijke gemeenschap in lachstuipen over de kerkvloer (opmerkelijk), waarna Brendel - misschien zonder dat met die nadruk bedoeld te hebben - het BVschap onder de loep neemt: 'Als antwoord op de rondvraag wat voor hem het belangrijkste in zijn leven was noemde Eduard het uiten van meningen
Dat veronderstelde geen enkele kennis
een soort zesde zintuig stelde hem in staat ze spontaan en nadrukkelijk te uiten
hij wist dan zelf vaak niet precies wat hij zei
als door een spreekbuis sprak het door hem heen deskundigen overrompelend
onwetenden belerend' Dat Brendel een grapjesmaker is, bewijst hij ook met het daaropvolgende gedicht en de Verkazing van het godsbesef. En zo gaat het maar door: iemand die zich zeventien bijvrouwen permitteren kan (Je moest ze wel uit elkaar zien te houden), iets over het behoud van deuren, dan een komisch intermezzo betreffende een zekere Fischkemper die tijdens het vertolken van de beroemde Sonate opus 111 letterlijk boven het pianomeubel uitstijgt en wie nu sapperdepiep ooit eens dat laatste ontbrekende deel van Tristan en Isolde componeren zal. 't Is toch niet te geloven, mijmert Brendel, dat helemaal niemand op het idee kwam dat Don Giovanni zijn zonden boet tussen blonde en zoetgevooisde deernen. Meteen daarna over een tombola, over een dirigent die zijn orkest ontslaat en staatsman wordt (Als zodanig gaf hij zijn medeburgers gesticulerend op de beeldbuis het signaal tot alle handelingen), dan over een vrouw (Waar zou ze op uit zijn), en veel over muziek, over Chopin en Liszt en over de dame met een mooie glimlach. Er is ook een sluitstuk bij Wachten op Godot van Samuel Beckett: 'Toen Godot eindelijk verscheen/ was de teleurstelling groot'. En er is bladzijde 111, nadat op bladzijde 110 de tafels van vermenigvuldiging te berde werden gebracht: 'Nee
laat zich moeilijk weerleggen
het tart de onbeschaamde goden
trekt grenzen' (ook dit keer spreekt het adjectief boekdelen)
De afvalcontainer staat niet langer op het woonerf. Iemand heeft het ding binnen geplaatst in de doorgang naar de ruimte achterin. Ilse en Els zijn er niet. Op het barmeubel ligt een stapel post, de meer belangrijke stukken zijn een 3-tal facturen waaronder eentje van Hanssens Hout en een ander van HDP. Op het woonerf een half dozijn fietsen, er is licht op het gelijkvloers van het hoekpand. Aan de Schoolkaai draait een grijze BMW zonder af te remmen over de brug. Voorbij de brug is er het getoeter van iemand die via de Rodetorenkaai aangereden komt. De grijze BMW gaat rechtdoor, voluit, en verdwijnt om de hoek van de Dampoortstraat. Op straat dwaalt een neger met een gebreide muts die als een toren boven de gekromde rug uitsteekt.
En dan is er nog een boek, 'Geen plek die de mijne is' van Marco Antonio Campos. Bladzijde 50: 'Ik verlaat het café en steek over'. Bladzijde 61: 'Niemand kan tegen een ander argumenteren als hij niet weet wat een argument betekent.' En op zelfde bladzijde: 'Ik gooi Amerika en Europa door het raam.' En op bladzijde 28: 'Je was voetspoor, namen van mensen'. Bladzijde 68: 'Omdat liefde voorbijvaart als schepen,' (de eerste zin, bovenaan) Onderaan: 'of dobberen aan de modderplas in de tuin,' En dan op bladzijde 84, de laatste zin: 'en een leven te besteden aan de nutteloosheid van de poëzie?' Vraagteken. Het vraagteken.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten