maandag 26 augustus 2013

maandag

In Geboortegrond van Czeslaw Milosz ben ik op bladzijde 31 aanbeland. Een wesp - of weps - inspecteert klimopranken, niet ver van het plekje vandaan waar een rossigrode vlinder neerstreek. Bladzijde 31: De zonderlingen en fantasten komt een eigen plaats toe. Vooral mijn neven die aan de Dnjepr woonden blonken hierin uit. Ze wilden waarschijnlijk de verveling die de rijkdom uitbroedde,
's Ochtends had ik de auto binnengebracht voor een groot onderhoud. Later - kwart voor negen? - zit ik aan de tuintafel met een kop koffie en het boek van Czeslaw Milosz. Aan een van de wasdraden is een spinnetje acrobatisch met een maaltijd in de weer.
Milosz: Ze wilden waarschijnlijk de verveling die de rijkdom uitbroedde, verdrijven. Na de dood van een van hen trof men vijf kamers aan die tot de zoldering gevuld waren met hoeden en schoenen - een verzameling als elke andere. Vlierbessentrossen, insecten, geluidjes en volgende overweging: is de paardenbloem, bij Thijsse op bladzijde 1041, Paardebloem, Taraxacum, een onkruid - letterlijk: geen kruid - of toch een kruid? Thijsse vermeldt dat de bladen als molsla gegeten worden. Lavendel niet wieden, paardenbloem wel? Hoog in de lucht een vliegtuigje.
Bladzijde 39: Misschien was dit in hoge mate een zaak van persoonlijke trots, maar het kan beslist niet los worden gezien van het waardesysteem van mijn groep, die de erfgenaam was van, zo niet een privelege, dan toch van de sterke overtuiging dat werken voor geld slecht was en niet geheel in overeenstemming met de waardigheid van de mens.
En bladzijde 40: Daar waar in het collectieve bewustzijn een duidelijk onderscheid bestaat tussen de positie van het individu en zijn levensstandaard, waar deze niet overeenkomen, waar dus in zekere zin aristocratische maatstaven worden aangelegd - daar is de neiging zich te onderscheiden op het gebied van de literatuur, wetenschap of kunst een soort zoeken naar een legitimatie - zoals vroeger het familiewapen iemand legitimeerde. Alleen in Oost-Europa
Anderhalf uur lang volgehouden gehamer, zacht, een geluidje, als het tikken van een op hol geslagen wekker. Een duif strijkt katapultachtig neer op een van de diep neerbuigende vliertakken, verslikt zich, niet bijster geslaagde noodlanding, klapwiekt.
Bladzijde 44 dan: Mijn vader had geen talent om carrière te maken of geld te verdienen, hij was niet in het bezit van de wapens die men in de strijd tegen anderen nodig heeft. Bovendien vond hij intriges en zelfs het toepassen van tactiek om persoonlijke doeleinden te bereiken onedel. Niet zo heel erg verrassend, bedenk ik, dat ik welbepaald individu, iemand met wie ik best vaker te maken had, onverbiddelijk irritant begon te vinden zodra ik in de smiezen kreeg wat een onderkruiper en vuige intrigant hij was. De daden die zo iemand stelt worden niet gaandeweg beter of minder erg, er zijn nu eenmaal individuën die volstrekt niet in staat zijn tot reflectie en inkeer. Wandluizen.
Het woord wandluizen trof ik op bladzijde 45 aan: Er zit daar een boer met een wit hemd aan. Mijn vader komt dichterbij en ziet dat er overal rode spikkels op zitten. 'Dat is niets, wandluizen,' zegt hij, legt een vinger op zijn hemd en drukt er een fijn. Even rustig stond men tegenover het doden van mensen. Als er op het marktplein ruzie ontstond, dan verscheen er gewoonlijk een vakman die terzijde discreet een tranactie voorstelde: 'Geef me vijf roebel, dan maak ik hem af.'
En weer wat verderop: Er zijn verschillende definities van vrijheid. Een ervan verkondigt dat vrijheid de mogelijkheid is een onbeperkte hoeveelheid wodka te drinken. (op. cit. blz. 51)
Een schaduw, die van een tak vol vlierbessentrossen, die plots in een dier verandert - vogel, zevenpotige bultrughagedis, of, eenvoudiger: kat. En dan toch weer net als eerst: schaduw.
Het geniepige gedoe van een buurvrouw die de hele dag door borden en bestek spoelt en afdroogt en bedroevend smakeloze nachtkleding aan een wasdraad te drogen hangt. En veraf, bijna niet langer hoorbaar maar wel permanent daar: het wolkachtige geruis van een autoweg.

Bladzijde 62: Als een probleem verkeerd geformuleerd wordt, moet het wel onoplosbaar blijken.

Geen opmerkingen: