zondag 25 augustus 2013

zondag

Geen rimpel. Het water is bijna net zo vlak als tafellinnen en heeft een groene kleur. Het vuige groen van mossen die onder een regenpijp op een bakstenen muurtje vegeteren. Bijna zonder beweging is het. Takjes, strootjes, blaadjes en een flesje drijven op of net onder de waterspiegel. Een borreling ploft tegen de onderkant van het wateroppervlak. Onderkant? Bovenkant? Ik sta naakt voor een spiegel, scheer me. Wie is die andere persoon? Ben ik dat? Ja, natuurlijk, of, nee: ik sta niet daar maar hier: tijdens het scheren scheert zij zich met haar linkerhand, ik met de rechter, zij heeft een piercing in de rechter-, ik in de linkeroorlel. Het is de paradox van het spiegelbeeld, alles is hetzelfde en toch omgekeerd. Zelfportretten, ook literaire, hebben hetzelfde, zelfs als je in detail en zonder ook maar één overweging weg te laten, wat overigens onmogelijk is, een feitelijke gebeurtenis toont (ik wandel van gegeven punt A naar gegeven punt B, je kakt, zij eet een broodje, we ontrafelen codes, grijze, flinterdunne wolken schuiven over een landschap) kan je hoogstens tonen wat de spiegel toont, het medium. In Geboortegrond van Czeslaw Milosz (op. cit blz. 17) lees ik: Retrospectief gebruik van het begrip 'nationaliteit' dat naar verhouding laat ontstond, leidt tot absurditeiten als de vraagstelling of Copernicus een Duitser of een Pool was. Ook hier is een vlak en het raakpunt met een paradox: wat gebeurd is en wat komt is onder andere bij Borges vaak een en hetzelfde, of het andere gedaantes heeft of niet: de jonge en de oude Borges ontmoeten elkaar en hebben minder te vertellen dan je verwachten kon net omdat ze elkaar heel erg weinig of misschien wel helemaal niets te vertellen hebben. Het is duidelijk, lees ik op bladzijde 11 (op. cit.), dat openhartigheid niet mogelijk is en dat de rol van de constructie groter wordt, naarmate men de schijn van de openhartigheid meer probeert op te houden. Pretendeert men de onbereikbare waarheid te vertellen, dan liegt men, omdat men gebeurtenissen die ons in een ongunstig licht stellen, verzwijgt.
Of is het een vis? Boreling, borreling of vis, het ploft tegen de onderkant van het water en veroorzaakt een O die over het vlakke wateroppervlak kringt in een veelvoud van O's waarvan de eerste de kleinste blijft, hoe wijd die eerste O zich ook over het oppervlak uitstrekt, en laatste: ze duwt de andere kringen, die later ontstaan, voor zich uit.
Een enorme, vierzijdige, bakstenen slurf torent boven de daken uit. Ik stel me voor dat persfotografen zich om het bouwsel verdringen: Poetin staat op het punt om te springen. Hij staat helemaal boven op de slurf, waar een gat is: Spoetnikgrad, KGB-testosteron, geweldenaar, betweter, machtswellusteling, verkrachter, het eindproduct van Jan Modaal.
Wat zit ik over Poetin te zeiken. Een rivierboot propvol toeristen schuift door het groene sap. Een hoed, een petje, rosse krullen. Wat later volgt een fraaie, ouderwetse sloep met vijf meisjes. In de sloep hebben ze een plat vlak - tafel? kist? - met drankvoorraad. Het wateroppervlak wijkt uiteen, nogmaals, en laat een spoor van vlokkige rimpelingen. Een groen flesje komt langszij. Flop de mierenneuker, Aalscholver, collega De Vis, Jan Artpooier, dreksnuiver, Van Onbenul, de wormpjes en luitjes van het cultbordeel.

Het water is weer net zo strak als eerst. Traag schuift het groene flesje, aanvankelijk zonder dat het er naar uitziet dat het het witte voorwerpje - piepschuim? klokhuis? - had kunnen bijbenen, over het mosgroene water. Bijbenen? Inschuiven? Maar, het heeft meer volume, bevindt zich bovendien meer aan de rand van de eigenlijke stroom, en zo duurt het niet lang voor het flesje op gelijke hoogte met het piepschuim komt.

Geen opmerkingen: